ECLI:NL:RVS:2021:242

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
202004296/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 9 februari 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 14 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 28 juli 2020 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.G.J.M. Lucassen.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 21 september 2020 laten weten dat hij het besluit van 14 mei 2020 heeft ingetrokken en dat de asielaanvraag van de vreemdeling nu in de nationale asielprocedure zal worden behandeld. De vreemdeling heeft echter besloten haar hoger beroep niet in te trekken, omdat zij haar verzoek om proceskostenvergoeding wilde handhaven.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling onvoldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. De staatssecretaris heeft immers de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen, waardoor de vreemdeling haar doel heeft bereikt. De Raad van State heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak waarin werd gesteld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij als gevolg van tijdsverloop de behandeling van de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Verbeek.

Uitspraak

202004296/1/V1.
Datum uitspraak: 9 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 juli 2020 in zaak nr. NL20.11007 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 28 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Lucassen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Bij brief van 21 september 2020 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 14 mei 2020 heeft ingetrokken en dat de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal worden behandeld, omdat de overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) is verstreken. In reactie daarop heeft de vreemdeling bij brief van 7 oktober 2020 laten weten dat zij het hoger beroep niet intrekt, omdat zij haar verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, handhaaft.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De vreemdeling heeft namelijk onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat zij heeft bereikt wat zij met haar hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris haar asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen.
3.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, volgt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij als gevolg van tijdsverloop de behandeling van de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2021
154-927.