ECLI:NL:RVS:2021:2816

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
201907749/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding wegens onrechtmatige toepassing van de grensprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 september 2019 een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige toepassing van de grensprocedure heeft afgewezen. [appellant] had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelde dat de toepassing van de grensprocedure in strijd was met de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) en dat hij niet was gehoord over de beslissing om deze procedure toe te passen.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 12 september 2018, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen ruimte biedt voor schadevergoeding via een zelfstandig schadebesluit na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. [appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank niet had onderkend dat de gestelde schade voortkwam uit de onrechtmatige toepassing van de grensprocedure en niet uit de onrechtmatige detentie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] de onrechtmatigheid van de beslissing tot toepassing van de grensprocedure had kunnen aanvechten door in beroep te gaan tegen het besluit op zijn asielaanvraag, wat hij niet had gedaan. Hierdoor werd de beslissing als rechtmatig beschouwd. De Afdeling concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding afstuit op het feit dat de staatssecretaris de onrechtmatigheid van de beslissing niet erkende. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201907749/1/A2.
Datum uitspraak: 15 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 september 2019 in zaak nr. 19/3586 op een verzoek van [appellant] om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 september 2019 heeft de rechtbank een verzoek van [appellant] om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) te veroordelen tot schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, zijn verschenen.
Op 5 augustus 2021 heeft de Afdeling het onderzoek heropend en beide partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven.
De staatssecretaris heeft een reactie ingediend.
[appellant] heeft eveneens een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       Bij brief van 15 mei 2019 heeft [appellant] de rechtbank verzocht de staatssecretaris op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige toepassing van de grensprocedure. Bij brief van 13 juni 2019 heeft hij ter toelichting van dat verzoek gesteld dat het behandelen van een aan de buitengrens ingediende asielaanvraag in de grensprocedure, zonder eerst te beoordelen of die aanvraag zich leent voor afdoening in die procedure, in strijd is met de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU). Verder heeft hij aangevoerd dat hij niet is gehoord over de beslissing om de grensprocedure toe te passen, niet nader is onderzocht of de plaatsing in de grensprocedure noodzakelijk en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel was en hij niet is geïnformeerd over zijn mogelijkheden hiertegen op te komen.
2.       In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
Asielprocedure
3.       Op 12 september 2018 heeft [appellant] zich aan de buitengrens, op de luchthaven Schiphol, bij een ambtenaar belast met de grensbewaking gemeld en aldaar, onder gelijktijdige overlegging van een reisdocument, te kennen gegeven dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wilde indienen. Op dezelfde dag is het besluit over de toegang van [appellant] tot Nederland uitgesteld en bepaald dat de aanvraag in de grensprocedure wordt behandeld, is aan [appellant] krachtens artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en is bepaald dat de maatregel wordt voortgezet in een Aanmeldcentrum. Bij brief van 21 september 2018 heeft de staatssecretaris [appellant] meegedeeld dat de aanvraag in de verlengde asielprocedure wordt behandeld en dat daarom aanleiding bestaat om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen en [appellant] door te zenden naar een asielzoekerscentrum. Bij besluit van 8 november 2018 heeft de staatssecretaris de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aan [appellant] die vergunning verleend met ingang van 12 september 2018, geldig tot 12 september 2023.
Oordeel rechtbank
4.       De rechtbank heeft de volgende overwegingen ten grondslag gelegd aan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
Niet in geschil is dat [appellant] geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 12 september 2018, waarbij hem de vrijheidsbenemende maatregel van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 is opgelegd.
Op grond van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank aan een vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt dat artikel 106 van de Vw 2000 geen ruimte laat voor toekenning van schadevergoeding langs de weg van een zelfstandig schadebesluit na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 106 van de Vw 2000 blijkt dat de wetgever met deze bepaling heeft bedoeld een bijzondere en exclusieve regeling voor toekenning van schadevergoeding na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel te geven. De staatssecretaris heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat voor toekenning van schadevergoeding langs de weg van een zelfstandig schadebesluit naast deze regeling geen plaats is.
Omdat vaststaat dat [appellant] geen schadevergoeding kan verkrijgen via de weg van een zelfstandig schadebesluit, behoeven de overige beroepsgronden alleen al hierom geen bespreking meer, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat voor het toekennen van schadevergoeding na het opheffen van een vrijheidsontnemende maatregel buiten de regeling van artikel 106 van de Vw 2000 geen plaats is, niet heeft onderkend dat de gestelde schade geen gevolg is van onrechtmatige detentie, maar van onrechtmatige toepassing van de grensprocedure. Volgens [appellant] volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1452) dat hij geen effectief rechtsmiddel tegen het besluit tot toepassing van de grensprocedure had. Hij stelt zich op het standpunt dat dat besluit daarom onrechtmatig is.
5.1.    In zijn brief van 15 mei 2019, gelezen in samenhang met zijn brief van 19 november 2018, heeft [appellant] de onrechtmatige toepassing van de grensprocedure aangeduid als oorzaak van de gestelde schade, als bedoeld in artikel 8:92, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Aan het bij de rechtbank schriftelijk ingediende verzoek, als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid van de Awb, is niet ten grondslag gelegd dat [appellant] schade heeft geleden ten gevolge van het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
5.2.    Dit neemt niet weg dat, gelet op het volgende, het betoog niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden.
5.3.    In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
In artikel 71a van de Vw 2000 is bepaald dat, in afwijking van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is tot behandeling van een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van die wet tot vergoeding van schade die een vreemdeling lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit ten aanzien van deze vreemdeling als zodanig.
In artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat met een beschikking wordt gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
In artikel 72a van de Vw 2000 is bepaald dat artikel 8:88, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing is op een verzoek tot vergoeding van schade die een vreemdeling lijdt als gevolg van een onrechtmatige handeling van dit bestuursorgaan ten aanzien van deze vreemdeling als zodanig.
5.4.    De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 72a van de Vw 2000, bevoegd om te oordelen over een verzoek tot vergoeding van schade die beweerdelijk is veroorzaakt door de beslissing tot toepassing van de grensprocedure.
5.5.    Voor de inhoudelijke beoordeling van een verzoek om schadevergoeding wordt aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. In artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
5.6.    De beslissing tot toepassing van de grensprocedure is een besluit als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. [appellant] had de door hem gestelde onrechtmatigheid van dit besluit aan de orde kunnen stellen door in beroep te gaan tegen het besluit op zijn asielaanvraag. Dit heeft hij niet gedaan, zodat dit besluit, met inbegrip van de procedure ter voorbereiding daarvan, als rechtmatig moet worden beschouwd. De staatssecretaris heeft de onrechtmatigheid van en de aansprakelijkheid voor de beslissing tot toepassing van de grensprocedure niet erkend. Hierop stuit het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatigheid van die beslissing al af. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2978).
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
Proceskosten
7.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021
452.