ECLI:NL:RVS:2021:982
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met intrekking verblijfsvergunning
Op 11 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling wiens verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op 1 november 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is ingetrokken. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een aanvullend besluit van 25 juni 2020, waarin de staatssecretaris weigerde om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, is ook ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 25 maart 2021 in een eerdere uitspraak het beroep van de vreemdeling gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de vreemdeling in zijn verzoek om voorlopige voorziening gevolgd en bepaald dat hij niet mag worden uitgezet totdat er op het hoger beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.W. Prins, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.