ECLI:NL:RVS:2021:982

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
202102598/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met intrekking verblijfsvergunning

Op 11 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling wiens verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op 1 november 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is ingetrokken. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een aanvullend besluit van 25 juni 2020, waarin de staatssecretaris weigerde om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, is ook ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 25 maart 2021 in een eerdere uitspraak het beroep van de vreemdeling gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de vreemdeling in zijn verzoek om voorlopige voorziening gevolgd en bepaald dat hij niet mag worden uitgezet totdat er op het hoger beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.W. Prins, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.

Uitspraak

202102598/2/V2.
Datum uitspraak: 11 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 25 maart 2021 in zaak nr. NL19.28873 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij aanvullend besluit van 25 juni 2020 heeft de staatssecretaris geweigerd de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2021 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de weigering hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen in het besluit van 1 november 2019, gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 26 oktober 2020, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van €534,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2021
897.