ECLI:NL:RVS:2022:1325
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.J.M. Baldinger
- J.J.W.P. van Gastel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 december 2020 zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 december 2019 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken, de aanvraag voor verlenging af te wijzen, de vreemdeling op te dragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod uit te vaardigen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelt dat de grieven van de vreemdeling in de eerste tot en met achtste grief niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. In de negende grief betoogt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen specifiek land van bestemming hoeft te vermelden in het terugkeerbesluit. De Raad van State oordeelt echter dat het besluit voldoet aan de vereisten van een terugkeerbesluit, aangezien het duidelijk is dat de vreemdeling uit Eritrea komt en daar naar terug moet keren, ook al is gedwongen uitzetting op dit moment niet mogelijk.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. N. Verheij als voorzitter en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.J.W.P. van Gastel als leden, in aanwezigheid van griffier mr. R.H.L. Dallinga. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.