ECLI:NL:RVS:2022:1947

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
202102692/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vier vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 1 maart en 21 maart 2019 afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzingen, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren op 10 september 2020 ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 26 maart 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.G. Smouter, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken, waardoor er geen aanleiding was om anders te oordelen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.

Uitspraak

202102692/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1]. en [vreemdeling 2]. en [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 maart 2021 in zaak nr. 20/7480 en 20/7481 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 1 maart 2019 en 21 maart 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 10 september 2020 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.G. Smouter, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraken van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, onder 2 tot en met 2.3 en 31 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:969, onder 2, over het beoordelingskader in gezinsherenigingszaken). Het hoger beroep biedt geen reden hierover anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022
382-988