ECLI:NL:RVS:2022:1956

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
202203451/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • A. Verburg
  • M.L.M. van Loo
  • F.W.A. van Driel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom en begunstigingstermijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker]. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2022, waarin het beroep van [verzoeker] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest ongegrond werd verklaard. Het college had in dat besluit het bezwaar van [verzoeker] tegen een last onder dwangsom van 10 november 2020 ongegrond verklaard.

[Verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening. Het doel van dit verzoek was om te waarborgen dat de begunstigingstermijn, de periode waarin [verzoeker] de gelegenheid heeft om aan de last te voldoen, doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de begunstigingstermijn doorloopt.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het college van burgemeester en wethouders van Soest veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker], die in totaal € 1.607,26 bedragen, en het griffierecht van € 274,-. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het belang van [verzoeker] om te voorkomen dat dwangsommen verbeurd worden, zwaarder laten wegen dan het belang van het college om de overtredingen snel beëindigd te zien. De voorzieningenrechter heeft daarbij rekening gehouden met de lange duur van de situatie en het ontbreken van acuut gevaar voor het milieu.

Uitspraak

202203451/2/R4
Datum uitspraak: 7 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2022 in zaak nr. 21/2417 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Soest.
Openbare zitting gehouden op 7 juli 2022 om 14.30 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. A. Verburg, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.L.M. van Loo
jurist: mr. F.W.A. van Driel
Verschenen:
-         [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde]
-         het college, vertegenwoordigd door mr. P.S. Dijkstra.
======================================
Bij de uitspraak van 22 april 2022 in zaak nr. 21/2417 heeft de rechtbank het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 21 april 2021 ongegrond verklaard. In dat besluit heeft het college het bezwaar van [verzoeker] tegen een besluit van 10 november 2020 ongegrond verklaard. Dat laatste besluit is een last onder dwangsom.
[verzoeker] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft hij om een voorlopige voorziening verzocht.
Het verzoek heeft als strekking dat door de voorzieningenrechter wordt bepaald dat de begunstigingstermijn doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. De begunstigingstermijn is de termijn die een overtreder krijgt om aan de last te voldoen en te voorkomen dat dwangsommen verbeuren.
De voorzieningenrechter:
I.  wijst het verzoek toe en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het verzoek bij [verzoeker] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.607,26, waarvan € 1.518 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Soest het in verband met de behandeling van het verzoek door [verzoeker] betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,- vergoedt.
De voorzieningenrechter heeft de volgende redenen om tot dit oordeel te komen.
Het belang van [verzoeker] is daarin gelegen dat hij wenst te voorkomen dat door hem dwangsommen worden verbeurd hangende de procedure in hoger beroep.
Daartegenover staat het belang van het college, dat wenst dat de overtredingen, die volgens het college aan de orde zijn, zo snel mogelijk door [verzoeker] worden beëindigd.
Bij afweging van de belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [verzoeker] meer weegt dan dat van het college. Hierbij is van belang dat:
- er met de last onder dwangsom wel een zwaard van Damocles boven het hoofd van [verzoeker] hangt; dat kan terecht wezen, maar daar moet je discussie over hebben in de hoofdzaak, in de recente ontwikkelingen ook omdat via de vergunning van rechtswege de vraag is opgekomen wat al of niet impliciet vergund is,
- terwijl er geen acuut gevaar voor het milieu is en evenmin een ander acuut ruimtelijk belang in het geding is,
- er geen belangen van derden in het spel zijn en
- er verder sprake is van een al jaren bestaande situatie, waarbij het handhavingstraject in feite al vanaf 2008 loopt, waarbij pas sinds 2018 echte handhavingsmiddelen zijn ingezet.
Het college moet de proceskosten vergoeden.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van Loo
griffier
418.