9.7.Met betrekking tot de overige overtredingen heeft eiser niet aangevoerd dat deze op grond van het overgangsrecht zouden zijn toegestaan. Gelet op al het voorgaande slaagt het beroep op het overgangsrecht niet.
10. Eiser heeft zich in zijn brief van 26 oktober 2021 nog op het standpunt gesteld dat sprake is van een op 29 april 2021 van rechtswege verleende vergunning. Verschillende overtredingen zouden daarmee zijn gelegaliseerd. Op dat moment was het bestreden besluit echter al genomen. De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit correct was gelet op hoe de situatie was op het moment dat dit besluit is genomen. Dat op een later moment sprake zou zijn van een van rechtswege verleende vergunning is daarom niet relevant voor de beoordeling van deze zaak en kan hooguit van betekenis zijn bij de beoordeling van de verbeuring van de dwangsommen.
11. Eiser heeft de in het primaire besluit genoemde overtredingen verder niet betwist. Daarmee staan de overtredingen vast. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisering?
13. Eiser stelt dat er concreet zicht op legalisering is. Hij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van schuilstallen en een hooiberg- en houtopslag ten behoeve van de pensionstalling.
14. Op 25 november 2020 heeft de Afdelingoverwogen dat voor de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, de situatie ten tijde van het nemen van het primaire besluit
(13 november 2020) en van de beslissing op bezwaar (21 april 2021) van belang is.
15. Eiser heeft op 3 maart 2021 een omgevingsvergunning voor het gebruik van schuilstallen als pensionstal aangevraagd. Ten tijde van het primaire besluit lag er dus geen aanvraag. Op het moment van het bestreden besluit, 21 april 2021, was nog slechts sprake van een onvolledige vergunningaanvraag. Verweerder heeft eiser gevraagd om de aanvraag op de volgende drie punten schriftelijk aan te vullen: een archeologische onderbouwing, overzichtsfoto’s van het perceel en een schets van de parkeergelegenheid op het perceel. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat met deze onvolledige vergunningsaanvraag ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van concreet zicht op legalisering. Verweerder is daarnaast niet bereid om voor de opstallen en opslag in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, omdat dit het landschap en het beschermd dorpsgezicht aantasten. Ook gelet hierop is bestaat er geen concreet zicht op legalisatie.
Andere bijzondere omstandigheden?
Gelijkheidsbeginsel / tijdsverloop
16. Eiser voert aan dat de situatie op zijn perceel op hoofdlijnen overeenkomt met de situatie op het perceel [perceel 2] ( [perceel 2] ) in [plaats] . De handhaving ten aanzien van [perceel 2] heeft 15 jaar stilgelegen. De handhaving ten aanzien van het perceel van eiser heeft na de aanschrijving in 2008 meer dan 10 jaar stilgelegen. Het meer dan 10 jaar later pas doorzetten van de handhaving is onevenredig ten opzichte van de daarmee te dienen belangen. Er moet daarom van handhaving worden afgezien, aldus eiser.
17. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Hiervan is volgens de rechtbank geen sprake.
18. Verweerder heeft toegelicht dat de handhaving op de [perceel 2] ruim 15 jaar heeft stilgelegen omdat de rechter het beroep tegen de handhaving gegrond heeft verklaard en de beslissing op bezwaar heeft vernietigd. Verweerder heeft daarna niet meer op het bezwaarschrift beslist en de eigenaren daarmee in het ongewisse gelaten over de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen het handhavingsbesluit. Er is vervolgens alsnog tegen de overtreding gehandhaafd, maar met een veel langere begunstigingstermijn. Dit speelt niet in de procedure van eiser. De handhaving op het perceel van eiser heeft niet stilgelegen vanwege een uitspraak van de rechter. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat in 2008 aanschrijving naar eiser is verstuurd dat hij overtredingen moest beëindigen. Kort hierna is er een procedure opgestart voor de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan. Omdat onduidelijk was wat de uitkomst van die procedure zou zijn, heeft verweerder de handhavingsprocedure gestaakt. Na de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan heeft verweerder de handhaving herstart. In 2018 heeft verweerder vervolgens een voornemen voor een last onder dwangsom te sturen.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schending van het gelijkheidsbeginsel aan te nemen. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn toelichting dat de handhavingsprocedure ten aanzien van [perceel 2] niet gelijk is aan het handhavingstraject in deze beroepsprocedure. Verweerder hoefde de situatie van eiser daarom niet op dezelfde manier te behandelen.
20. De rechtbank kan ook de uitleg van verweerder volgen waarom het handhavingstraject bij het perceel van eiser in afwachting van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan heeft stilgelegen. Tijdsverloop is daarnaast geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van verweerder mag worden gevergd om niet handhavend op te treden.
Geringe ernst van de overtredingen
21. Eiser voert aan dat handhavend optreden, gelet op de geringe ernst van de overtredingen, onevenredig is ten opzichte van de daarmee te dienen belangen. De overtredingen tasten het dorpsgezicht en de ruimtelijke kwaliteit niet aan. Vanaf de straat is niet te zien dat er sprake is van een paardenpension. De mest- en kuilvoeropslag, paardenbak en schuilstallen zijn vanaf de [straat] niet te zien en bestaande zichtlijnen worden niet verstoord door de bebouwing.
22. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overtredingen niet van geringe ernst zijn. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat in zijn handhavingsbeleid staat dat bescherming van de kwaliteiten van het buitengebied qua handhaving de hoogste prioriteit geniet. Een eenmaal in gang gezette handhavingszaak wordt waar mogelijk afgerond. Ook speelt een rol dat het perceel waarop de overtredingen plaatsvinden, in een beschermd dorpsgezicht ligt en hiervoor de eis geldt tot behoud, herstel en instandhouding van de voorkomende visueel-ruimtelijke kwaliteit. Dit maakt volgens verweerder dat de overtredingen van zwaarwegend belang zijn. De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
23. Eiser voert verder aan dat de financiële consequenties als gevolg van handhavend optreden onevenredig zijn ten opzichte van de daarmee te dienen belangen.
24. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan om die reden behoort af te zien.
Tijdelijke vergunning / persoonlijke gedoogbeschikking / leeftijd
25. Eiser heeft gevraagd om een tijdelijke vergunning of een persoonlijke gedoogbeschikking gelet op zijn leeftijd. De rechtbank kan echter geen beslissing geven op het verzoek van eiser, omdat in deze procedure de beoordeling van de opgelegde last onder dwangsom aan de orde is.
26. De rechtbank vindt niet dat er bijzondere omstandigheden zijn waarom verweerder van handhavend optreden had moeten afzien.
Hoogte van de dwangsommen
27. Eiser vindt verder dat de dwangsommen buitensporig en disproportioneel hoog zijn, zeker nu deze in 8 verschillende dwangsommen per deelaspect zijn opgelegd.
28. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie. Het doel van een dergelijke last is om de vastgestelde overtredingen te beëindigen en beëindigd houden. De last moet dus een afschrikwekkend effect hebben. In artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de vast te stellen dwangsom in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
29. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom beoordelingsruimte heeft, die de rechtbank terughoudend moet toetsen. Dit betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder de diverse dwangsombedragen in redelijkheid heeft kunnen opleggen.
30. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsommen gebaseerd op het ‘Handhavingsbeleid fysieke leefomgeving 2020-2023’ waarin normbedragen zijn opgenomen. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat sprake is van verschillende gedragingen die ieder op hun beurt een schending opleveren van een voorschrift en die ieder afzonderlijk te beëindigen is. Door per overtreding een dwangsom op te leggen, wordt voorkomen dat eiser alsnog het gehele bedrag van € 36.000,- moet betalen als hij slechts een deel van de overtredingen heeft beëindigd. De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn handhavingsbeleid heeft kunnen volgen en de diverse dwangsombedragen in redelijkheid aan eiser heeft kunnen opleggen. Eiser heeft niet concreet beargumenteerd waarom de bedragen te hoog zouden zijn.
31. Er geldt een begunstigingstermijn van 6 weken na de uitspraak in deze beroepszaak. Eiser pleit voor een langere begunstigingstermijn, omdat de huidige termijn te kort is om de overtredingen te beëindigen en een alternatief (het hobbymatig houden van paarden) op te bouwen.
32. Artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag zijn dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Deze termijn is er niet voor bedoeld dat eiser voorzieningen kan aanleggen voor een andere activiteit, in dit geval het hobbymatig houden van paarden. De overtredingen zijn eiser bovendien al heel lang bekend. Hij heeft dus lang de tijd gehad om voorbereidingen te treffen om de overtredingen te beëindigen. De rechtbank vindt de verlengde begunstigingstermijn van 6 weken na de uitspraak daarom niet onredelijk.
33. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.