ECLI:NL:RVS:2022:2026

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
202203833/1/V3 en 202203833/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet-ontvankelijk verklaring aanvraag verblijfsvergunning

Op 15 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 6 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 17 juni 2022 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Daarnaast heeft de vreemdeling onvoldoende aangetoond dat hij als gezinslid kan worden aangemerkt volgens de Kwalificatierichtlijn. De enkele financiële ondersteuning aan zijn minderjarige broer in het land van herkomst is hiervoor niet voldoende.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 juli 2022.

Uitspraak

202203833/1/V3 en 202203833/2/V3.
Datum uitspraak: 15 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2022 in zaak nr. NL22.5970 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Allereerst heeft de vreemdeling onvoldoende toegelicht dat hij moet worden aangemerkt als gezinslid zoals bedoeld in artikel 2, onder f, derde streepje, van de Kwalificatierichtlijn. De omstandigheid dat hij destijds in het land van herkomst zijn toen nog minderjarige broer financiële ondersteuning bood, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442, over statushouders uit Roemenië, onder 5.2.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lange
voorzieningenrechter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022
371-985