ECLI:NL:RVS:2022:2076

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
202105278/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inschrijving geboorteakte in basisregistratie personen na onderzoek op echtheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen de afwijzing van haar verzoek tot inschrijving van haar geboorteakte in de basisregistratie personen (brp) ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had op 28 november 2019 het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat de geboorteakte uit Kameroen als vals was beoordeeld door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank oordeelde dat het college voldoende grond had om de documenten op echtheid te laten onderzoeken en dat het college zich op het deskundigenadvies van het Bureau Documenten mocht baseren.

Tijdens de zitting op 8 juni 2022 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J. van Bennekom, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. S.E.H. van Thoor en anderen. [appellante] betwistte de conclusies van het Bureau Documenten en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de geboorteakte vals was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat [appellante] onvoldoende had aangetoond dat de conclusies van het Bureau Documenten onjuist waren.

De Afdeling oordeelde dat het college niet verplicht was om verificatieonderzoek in Kameroen te laten uitvoeren, omdat het deskundigenadvies voldoende was om tot een besluit te komen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college voldoende onderzoek had gedaan en dat de afwijzing van het verzoek van [appellante] terecht was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202105278/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 23 juni 2021 in zaak nr. 20/3477 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2019 heeft het college het verzoek van [appellante] tot inschrijving van haar geboorteakte in de basisregistratie personen (brp) afgewezen.
Bij bezwaar van 7 mei 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.H. van Thoor, advocaat te Hoofddorp, S. Bozkurt en A. Bulut-Zuidhoek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft op 9 juli 2019 het college verzocht om haar geboorteakte uit Kameroen in te schrijven in de brp ten behoeve van haar verzoek om naturalisatie. Zij heeft de volgende documenten op haar naam overgelegd:
- een geboorteakte afgegeven op [datum] 1977 in Douala, Kameroen;
- een kopie van de geboorteakte afgegeven op 19 juni 2019 in Douala, Kameroen;
- een bewijs van inschrijving van de geboorteakte in de burgerlijke stand, afgegeven op 19 juni 2019 in Douala, Kameroen;
- een verklaring antecedenten, afgegeven op 18 juni 2019 in Douala, Kameroen;
- een kopie van een Kameroens paspoort, afgegeven op 14 juni 2017 in Den Haag.
Het college heeft de documenten door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) laten onderzoeken. Het Bureau Documenten heeft in verklaringen van onderzoek van 7 augustus 2019 en 23 april 2020 als zijn conclusie vermeld dat de geboorteakte uit 1977 vals is en dat niet kan worden vastgesteld of de inhoud daarvan juist is. Als die geboorteakte ten grondslag heeft gelegen aan de overige documenten, zijn deze volgens het Bureau Documenten frauduleus verkregen.
1.1.    Het college heeft het verzoek van [appellante] tot inschrijving van de geboorteakte in de brp op grond van de verklaringen van onderzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
Toetsingskader
2.       Artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) luidt: ‘De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan [..]: c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, [..];’
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1198 en ECLI:NL:RVS:2022:1300) moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften (brondocumenten) waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Een buiten Nederland opgemaakte akte waarin het feit is vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet brp, als de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat.
Mocht het college de documenten op echtheid laten onderzoeken?
3.       [appellante] betwist het oordeel van de rechtbank dat er voldoende grondslag was voor onderzoek van de documenten op echtheid.
3.1.    Uit de regelgeving volgt niet dat er voor het college een bepaalde aanleiding moet zijn om documenten op echtheid te laten controleren door een deskundige. Het stond het college vrij om dat met het oog op een zorgvuldige besluitvorming te laten doen. De aanleiding voor het onderzoek hoeft daarom, anders dan [appellante] meent, niet door de bestuursrechter te worden beoordeeld of onderzocht en kan ook niet leiden tot het door haar bepleite oordeel dat het onderzoek als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten. Dat en waarom volgens [appellante] niet van het door het college gebruikte informatiesysteem DISCS mocht worden uitgegaan behoeft daarom geen bespreking.
Mocht het college uitgaan van de uitkomst van dat onderzoek?
4.       [appellante] betwist het oordeel van de rechtbank dat het college het besluit heeft mogen baseren op de verklaringen van onderzoek. Daaruit blijkt volgens haar niet meer dan dat de geboorteakte waarschijnlijk vals is omdat de opmaak, afgifte en verschijningsvorm afwijken van het beschikbare referentiemateriaal. Het door het bureau gebruikte referentiemateriaal zit niet bij de stukken. Het besluit berust daardoor op een niet kenbare en onvoldoende motivering. Er is volgens [appellante] in Nederland een beperkte hoeveelheid referentiemateriaal uit Kameroen uit de jaren 70. Daaruit kan niet de harde conclusie worden getrokken dat de geboorteakte vals is. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderzocht of die conclusie juist is.
4.1.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling terecht overwogen dat een door het Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat indien en voor zover een bestuursorgaan een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de belanghebbende geen eigen deskundigenadvies overlegt, niet verder strekt dan dat de rechtbank naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of het bestuursorgaan zich overeenkomstig artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Vergelijk de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2208.
4.2.    Het Bureau Documenten heeft in de verklaring van onderzoek van 7 augustus 2019 vermeld dat de geboorteakte uit 1977 vals is en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is, omdat de opmaak, afgifte en verschijningsvorm afwijken van het beschikbare referentiemateriaal. Desgevraagd door het college heeft het Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek van 23 april 2020 aan de hand van de 'Vakbijlage Bureau Documenten' de wijze van totstandkoming van de waarschijnlijkheidsconclusie van het onderzoek nader toegelicht. Daaruit kan worden afgeleid dat Bureau Documenten over voorbeelden van officiële documenten beschikt en dat de overgelegde geboorteakte daar niet mee overeenkomt. [appellante] heeft niet nader toegelicht waarom het Bureau Documenten zou beschikken over een beperkte hoeveelheid referentiemateriaal uit Kameroen uit de jaren 70, zoals zij stelt, noch waaruit dat blijkt, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet om anders te oordelen dan de rechtbank. Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het advies van het Bureau Documenten naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college door een nadere toelichting aan het Bureau Documenten te vragen heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. De vergewisplicht strekt niet zover dat het college tot in detail inzichtelijk moet maken hoe het Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:15.
5.       [appellante] betwist ook het oordeel van de rechtbank dat het college geen inhoudelijke controle van de juistheid van de in de documenten opgenomen gegevens (verificatieonderzoek) in Kameroen hoefde te doen. Verificatieonderzoek is volgens onderdeel D van de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing DNA-onderzoek) mogelijk bij twijfel aan de inhoud van documenten en had volgens [appellante] in haar geval door het college gedaan moeten worden.
5.1.    Uit overweging 4.2 volgt dat het college heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Het hoefde alleen al daarom geen nader onderzoek te doen. Uit de Circulaire volgt niet dat dat in het geval van [appellante] anders zou zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college geen verificatieonderzoek hoefde te doen.
6.       Het lag op de weg van [appellante] om de conclusies van het onderzoek gemotiveerd te betwisten. Dit had zij kunnen doen door een deskundigenbericht en/of verificatieonderzoek over te leggen. Wat [appellante] heeft aangevoerd over de volgens haar aanwezige echtheidskenmerken van de geboorteakte vormt onvoldoende betwisting van de conclusies van het onderzoek, omdat dat geen steun vindt in een deskundigenadvies. Dat [appellante], zoals zij stelt, de stukken niet heeft kunnen laten onderzoeken door een deskundige omdat het college haar de originele documenten niet heeft teruggegeven, vindt geen steun in de feiten. Ter zitting is gebleken dat [appellante] ermee bekend is dat de officier van justitie in haar strafzaak over die documenten beschikt, maar dat zij er om haar moverende redenen van af heeft gezien de documenten op te vragen. Dat is haar eigen vrije keuze, maar die wel voor haar rekening en risico komt. Van de door haar gestelde strijd met het beginsel van 'equality of arms' van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is daarom geen sprake. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en in navolging van het Bureau Documenten heeft mogen concluderen dat de geboorteakte vals is.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022
176-983