ECLI:NL:RVS:2022:2356
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling inzake verblijfsvergunning asiel en voorlopige voorziening
Op 15 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 26 augustus 2021 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 9 november 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.J.L. van de Glind, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in deze zaak de rechtsvraag over het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken behandeld. De Afdeling heeft in een eerdere uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, deze rechtsvraag beantwoord, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris wordt ongeldig verklaard. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, wat inhoudt dat hij moet faciliteren dat de vreemdeling kan terugkeren naar Nederland. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2022.