ECLI:NL:RVS:2022:2842

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
202205427/1/V2 en 202205427/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 3 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 april 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, dat op 28 januari 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 16 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.C. van Asperen, stelde hoger beroep in en vroeg tevens om een voorlopige voorziening.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de rechtbank niet had gereageerd op haar argument dat het besluit de rechten van haar echtgenoot als Unieburger zou schenden, in strijd met artikel 20 van het VWEU. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de grief niet slaagde, omdat er slechts in uitzonderlijke gevallen een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op basis van deze bepaling. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de echtgenoot van de vreemdeling niet in een zodanige afhankelijkheidsverhouding tot haar stond dat dit recht zou ontstaan.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.

Uitspraak

202205427/1/V2 en 202205427/2/V2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 16 augustus 2022 in zaak nr. NL22.2900 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       In de derde grief voert de vreemdeling terecht aan dat de rechtbank niet is ingegaan op haar beroepsgrond waarin zij heeft betoogd dat het besluit tot gevolg heeft dat aan haar echtgenoot het effectieve genot van de aan hem als Unieburger ontleende rechten wordt ontzegd en dat dit in strijd is met artikel 20 van het VWEU. De grief slaagt echter niet. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt erkend dat er tussen twee volwassenen die behoren tot dezelfde familie een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU doet ontstaan, namelijk in gevallen waarin de volwassenen op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2018, K.A., ECLI:EU:C:2018:308, punt 65, en bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraken van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:625, onder 7.1-7.3, en van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788, onder 4.2-4.3). De rechtbank heeft in het kader van de overige beroepsgronden terecht overwogen dat de echtgenoot van de vreemdeling, ondanks de benodigde zorg, niet op een zodanige manier afhankelijk van haar is.
2.       Het hoger beroep leidt voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022
897