ECLI:NL:RVS:2022:2842
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 3 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 april 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, dat op 28 januari 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 16 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.C. van Asperen, stelde hoger beroep in en vroeg tevens om een voorlopige voorziening.
In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de rechtbank niet had gereageerd op haar argument dat het besluit de rechten van haar echtgenoot als Unieburger zou schenden, in strijd met artikel 20 van het VWEU. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de grief niet slaagde, omdat er slechts in uitzonderlijke gevallen een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op basis van deze bepaling. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de echtgenoot van de vreemdeling niet in een zodanige afhankelijkheidsverhouding tot haar stond dat dit recht zou ontstaan.
Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.