ECLI:NL:RVS:2022:3239

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
202104030/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing wapenverlof voor Lever Action-geweer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 mei 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijschrijving van een Lever Action-geweer op zijn wapenverlof ongegrond verklaarde. De korpschef van de Nationale Politie had op 7 december 2018 de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat het aangevraagde wapen niet binnen de erkende schietsportdiscipline Klein Kaliber Geweer viel, zoals gedefinieerd in de Wet wapens en munitie (Wwm). De minister van Justitie en Veiligheid had deze afwijzing in een later besluit van 2 augustus 2019 bevestigd, maar met een verbeterde motivering. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen 'redelijk belang' bestond voor het voorhanden hebben van het wapen, omdat het gebruik van magnummunitie in de discipline Klein Kaliber Geweer is uitgesloten. Tijdens de zitting op 15 september 2022 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. I.L. Bokhout, en de minister vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden en mr. F.H. Kamminga. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het aangevraagde wapen niet onder een erkende schietsportdiscipline viel. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en droeg de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerder gemaakte motiveringsfouten in acht genomen moeten worden. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202104030/1/A3.
Datum uitspraak: 9 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2021 in zaak nr. 19/5838 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2018 heeft de korpschef van de Nationale Politie een aanvraag van [appellant] om bijschrijving op zijn wapenverlof van een zogenoemd Lever Action-geweer afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep gegrond verklaard en zijn aanvraag, onder verbetering van de motivering, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 6 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef en de minister hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.L. Bokhout, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden en mr. F.H. Kamminga, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Els, als partij gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader voor deze zaak bestaat uit de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm), het Besluit wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie (hierna: Cwm). De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       Ter zitting is vastgesteld dat het door [appellant] aangevraagde wapen geen semiautomatisch vuurwapen is als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB 1991, L 256), zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 (PB 2017, L 137). Aan de vraag of die bepaling juist is geïmplementeerd in de onder 1 vermelde wet- en regelgeving wordt daarom niet toegekomen.
Besluitvorming
3.       [appellant] is lid van Schietvereniging "Juliana" (hierna: SV Juliana) in Wassenaar en wil daar deelnemen aan de interne competities Lever Action Geweer en Klein Kaliber Geweer. Hij heeft daarom bij de korpschef een aanvraag ingediend om bijschrijving op zijn wapenverlof van een kogelgeweer, merk Winchester 9422, kaliber .22WMR (Winchester Magnum Rimfire).
De korpschef heeft deze aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een redelijk belang als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, omdat het wapen niet binnen de door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: KNSA) erkende en gereglementeerde schietsportdiscipline Klein Kaliber Geweer valt. Het aangevraagde wapen valt niet binnen die discipline omdat het gebruik van magnummunitie in die discipline is uitgesloten, aldus de korpschef.
Bij het besluit van 2 augustus 2019 heeft de minister het administratief beroep van [appellant] tegen het besluit van de korpschef gegrond verklaard, omdat dat niet deugdelijk is gemotiveerd. De minister heeft de aanvraag van [appellant] opnieuw afgewezen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4737, in een nieuwe Cwm (hierna: Cwm 2019) zelf schietsportdisciplines heeft aangewezen, in plaats van dat geheel over te laten aan de KNSA. Alleen voor die schietsportdisciplines zal een redelijk belang worden aangenomen voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. Binnen de aangewezen disciplines is het gebruik van magnummunitie uitgesloten. Omdat het door [appellant] aangevraagde wapen gebruikmaakt van magnummunitie valt dit niet onder een aangewezen schietsportdiscipline. Daarnaast zijn er geen andere schietsportdisciplines bekend waarbij het gebruik van het aangevraagde wapen wordt toegestaan, aldus de minister. Hij heeft in het besluit van 2 augustus 2019 ten slotte het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft overwogen dat het criterium ‘redelijk belang’ de overheid veel speelruimte geeft. Uit de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018 en de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1455, volgt niet dat elke schietsportdiscipline die in verenigings-/wedstrijdverband serieus wordt beoefend een redelijk belang oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich, voor zover de aanvraag ziet op het beoefenen van Lever Action Geweer, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen redelijk belang voor het voorhanden hebben van het wapen is, omdat geen sprake is van een beoefening van een door verweerder in bijlage C8 van de Cwm 2019 aangewezen schietsportdiscipline. Omdat de Cwm 2019 nog niet in werking was getreden, heeft de minister terecht niet volstaan met een verwijzing daarnaar, maar in het besluit van 2 augustus 2019 voldoende uiteengezet en gemotiveerd om welke redenen er in dit geval geen redelijk belang is, aldus de rechtbank.
De rechtbank is, voor zover de aanvraag ziet op het beoefenen van Klein Kaliber Geweer, verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aangevraagde wapen evenmin past binnen een andere in de bijlage C8 van de Cwm 2019 aangewezen discipline en dat het verbod op het gebruik van magnummunitie zich ook verzet tegen bijschrijving van het wapen op het wapenverlof van [appellant].
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de rechtbank niet, omdat niet duidelijk is op basis waarvan de eerder wel verstrekte verloven zijn verleend. Voor zover [appellant] zich baseert op een interne werkinstructie van de korpschef kan hij daaraan geen rechten ontlenen en hoefde de minister hiermee bij de beoordeling geen rekening te houden, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       Op de zitting is vastgesteld dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt of het aangevraagde wapen geschikt is voor de schietsportdisciplines Pope en Dynamic Service Rifle. De hogerberoepsgronden die daarop betrekking hebben, behoeven daarom geen bespreking.
Het criterium ‘redelijk belang’
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de minister is gevolgd in zijn standpunt dat geen redelijk belang bestaat voor het beoefenen met het aangevraagde wapen van de interne competitie Lever Action Geweer. De schietsportdiscipline Lever Action Geweer is een schietsportdiscipline als door de Afdeling in de uitspraak van 6 mei 2015 bedoeld, aldus [appellant]. Volgens hem is met het opnemen van Bijlage C8 in de Cwm 2019 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren van de Afdeling zoals genoemd in die uitspraak, omdat er ook in andere dan in die bijlage vermelde gevallen sprake kan zijn van een redelijk belang.
De minister heeft op 30 maart 2021 informatie openbaar gemaakt waaruit volgens [appellant] blijkt dat volgens de minister een redelijk belang bestaat om met het aangevraagde wapen op een serieuze wijze in wedstrijd-/verenigingsverband de discipline Lever Action Geweer te beoefenen. Volgens die informatie heeft de korpschef veel wapenverloven voor Lever Action-geweren verleend die nu onder verschillende disciplines vallen. Daarom bestaat er aanleiding om hiervoor een aparte discipline vast te stellen. De minister ziet daarin ook voor de veiligheid geen enkel beletsel; er is volgens die informatie bij de discipline Lever Action Geweer geen sprake van een grotere gevaarzetting wat betreft de kalibers dan bij de al erkende disciplines, aldus [appellant].
6.1.    Volgens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm kan "serieuze beoefening van de schietsport" een redelijk belang opleveren voor het voorhanden hebben van een wapen (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, blz. 35). In de hiervoor genoemde uitspraak van 6 mei 2015 heeft de Afdeling in 5.3 overwogen dat het in de Cwm 2013 ter invulling van het criterium ‘redelijk belang’ gestelde vereiste dat een sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport moest beoefenen, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten ging. Dat gold volgens de Afdeling temeer, omdat "door middel van dit vereiste de publiekrechtelijke bevoegdheid van de korpschef tot het houden van toezicht op de verlening van wapenverloven zonder wettelijke grondslag in feite wordt uitgeoefend door de KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon die op basis van het in de Circulaire gestelde vereiste via reglementering en erkenning van schietdisciplines bepaalt of een sportschutter aan de vereisten voor het verlenen van een verlof voldoet."
De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in zijn opvatting dat de uitspraak van 6 mei 2015 grondslag biedt voor een zodanige uitleg van het criterium ‘redelijk belang’ dat elke schietsport die in verenigings-/wedstrijdverband serieus zou worden beoefend een redelijk belang oplevert. Zoals ook blijkt uit de hiervoor vermelde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 28 van de Wwm, waarin staat dat dat criterium aan de overheid veel speelruimte geeft, mag de minister nader invullen wanneer sprake is van een redelijk belang. De minister heeft in de stukken en op de zitting toegelicht dat hij bij de toelating van vuurwapens een restrictief beleid voert omdat vuurwapens zeer gevaarlijk zijn. De minister hecht er groot belang aan dat de korpschef kan controleren of sprake is van een schietsportdiscipline en of de aangevraagde wapens en munitie geschikt zijn voor die discipline. Alleen dan heeft een schutter een redelijk belang bij het voorhanden hebben van de door hem gewenste wapens en munitie. De minister heeft daartoe in bijlage C8 bij de Cwm 2019 neergelegd welke schietportdisciplines zijn toegestaan en aan welke (kaliber)vereisten de wapens in die discipline moeten voldoen.
De minister heeft er blijkens B 2.1 van de Cwm 2019 voor gekozen om alleen door de KNSA gereglementeerde schietsportdisciplines aan te wijzen, omdat alleen deze gangbare schietsportdisciplines zijn. Volgens B 2.6 van de Cwm 2019 gelden voor die schietsportdisciplines de KNSA Schiet- en Wedstrijdreglementen, die zijn afgeleid van de internationale regels voor de schietsport van de International Shooting Sport Federation. Door aan te sluiten bij deze bestaande kaders voor de schietsport wordt volgens de minister zo veel mogelijk gewaarborgd dat sprake is van beoefening van een bestaande schietsportdiscipline en wordt voorkomen dat schietverenigingen een geheel eigen invulling kunnen geven aan de desbetreffende schietsportdiscipline. Op die manier wordt zoveel mogelijk de veiligheid gewaarborgd.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat (bijschrijving van een wapen op) een wapenverlof alleen kan worden verleend als het aangevraagde wapen geschikt is om te worden gebruikt binnen een door de minister aangewezen schietsportdiscipline. Ook heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij de door de KNSA erkende en gereglementeerde schietsportdisciplines heeft aangewezen in bijlage C8 bij de Cwm 2019. Anders dan [appellant] stelt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de uitspraak van 6 mei 2015 niet kan worden afgeleid dat de minister in het geheel geen ruimte heeft om, voor zover het om deze door de KNSA gereglementeerde schietsportdisciplines gaat, aanvullende eisen aan de KNSA over te laten. Daarbij is van belang dat het bij die aanvullende eisen gaat om de sporttechnische eigenschappen van de schietsportdisciplines, terwijl de minister zelf de schietsportdisciplines aanwijst en de wezenlijke wapentechnische eisen, zoals het kaliber, in bijlage C8 heeft neergelegd.
Maar met [appellant] is de Afdeling van oordeel dat de minister in de Cwm 2019 niet voldoende is tegemoetgekomen aan het in de uitspraak van 6 mei 2015 genoemde bezwaar dat het verlenen van wapenverloven feitelijk geschiedde door de KNSA. Op de zitting is namelijk vastgesteld dat in bijlage C8 op dit moment uitsluitend schietsportdisciplines zijn aangewezen die door de KNSA zijn erkend en gereglementeerd, zodat de situatie feitelijk niet is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraak van 6 mei 2015. Hoewel de minister in B 2.6 van de Cwm 2019 heeft onderkend dat in Nederland een aantal nieuwe schietsportdisciplines zijn ontstaan, die niet door de KNSA zijn gereglementeerd, en de mogelijkheid heeft opgenomen om die schietsportdisciplines voor aanwijzing bij de minister aan te melden, kon de minister op de zitting geen duidelijkheid geven over de voor deze beoordeling aan te leggen criteria, noch over de precieze invulling van deze verzoekprocedure, zoals welke termijnen en rechtsbeschermingsmogelijkheden daarvoor gelden. In het bijzonder is onduidelijk gebleven wat de precieze rol en betekenis is van de Werkgroep advies Wet wapens en munitie en de KNSA in deze procedure. Dat die procedure niet naar behoren functioneert blijkt ook uit het feit dat, zoals de minister op de zitting heeft erkend, een verzoek om aanwijzing van de schietsportdiscipline Lever Action Geweer al in februari 2019 bij de minister is ingediend, maar daarop nog steeds niet is beslist.
Overigens blijkt uit de door [appellant] overgelegde stukken uit de door de minister op 30 maart 2021 openbaar gemaakte informatie weliswaar dat over de aanwijzing van Lever Action Geweer als schietsportdiscipline het nodige te doen is, maar valt, anders dan [appellant] stelt, niet zonder meer af te leiden dat de minister het verzoek zal inwilligen. De Afdeling kan daar in deze procedure dan ook niet van uitgaan of op vooruitlopen.
6.3.    Gelet op het voorgaande heeft de minister met de Cwm 2019 op zichzelf geen onevenredige invulling gegeven aan het criterium ‘redelijk belang’ door in bijlage C8 schietsportdisciplines aan te wijzen en de wapentechnische eisen te benoemen, die gelden voor de binnen de schietsport te gebruiken vuurwapens. Maar er bestaat nog te veel onduidelijkheid over de vraag of ook andere dan door de KNSA erkende en gereglementeerde schietsportdisciplines voor aanwijzing in aanmerking komen. Daarmee is onvoldoende duidelijk geworden of het beoefenen van de schietsportdiscipline Lever Action Geweer een redelijk belang kan opleveren voor het voorhanden hebben van een wapen. De verzoekprocedure zal nader moeten worden geregeld. Dat betekent dat de motivering, die de minister in het besluit van 2 augustus 2019 heeft gegeven voor de afwijzing van de bijschrijving van het aangevraagde wapen voor de schietsportdiscipline Lever Action Geweer, onvolledig en dus ondeugdelijk is.
Het betoog slaagt in zoverre.
7.       In de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2223, lag de Cwm 2019 niet ter beoordeling voor, zodat wat hij over het redelijk belang-criterium in relatie tot die uitspraak aanvoert geen bespreking behoeft.
Schietsportdiscipline Klein Kaliber Geweer
8.       [appellant] betoogt dat het door hem aangevraagde wapen met kaliber .22WMR tot 20 mei 2018 onder de KNSA-discipline Klein Kaliber Geweer viel. Op 20 mei 2018 heeft de KNSA eenzijdig besloten om het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement, Deel III "Klein Kaliber Geweer", te wijzigen, inhoudende dat alleen met geweren die .22LR-munitie verschieten kan worden deelgenomen aan KNSA-wedstrijden. SV Juliana, de schietvereniging waar [appellant] lid van is, heeft een interne clubcompetitie Klein Kaliber Geweer en haar schietbaan is geschikt voor het gebruik van magnummunitie. Dat [appellant] met het door hem aangevraagde wapen geen deel kan nemen aan de door de KNSA georganiseerde wedstrijden, omdat het schieten met magnummunitie door de KNSA niet wordt toegestaan, staat hier volgens [appellant] los van. Ook in de brochure van de KNSA "Uitleg Circulaire Wapens en Munitie" wordt gemeld dat het goed mogelijk is dat een bepaalde schietsportdiscipline met een bepaald wapen wel intern op een schietvereniging kan worden beoefend, maar niet is toegestaan bij KNSA-wedstrijden, aldus [appellant].
[appellant] betoogt verder dat de korpschef, omdat de regels voor het kaliber zijn gewijzigd nadat hij de aanvraag had ingediend, hem in de gelegenheid had moeten stellen zijn aanvraag te wijzigen in een aanvraag voor de schietsportdiscipline Groot Kaliber Geweer.
8.1.    De schietsportdiscipline Klein Kaliber Geweer is een door de minister in bijlage C8 van de Cwm 2019 aangewezen schietsportdiscipline. De minister heeft daarbij het kaliber bepaald op ".22LR / 5,6mm". Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, is het kaliber een wapentechnische eigenschap en is het aan de minister en niet aan de KNSA om het kaliber te bepalen dat geldt voor de binnen een schietsportdiscipline te gebruiken vuurwapens. Of de KNSA het schieten met magnummunitie bij een interne clubcompetitie al dan niet toestaat, is daarom niet van belang. Vaststaat dat het aangevraagde wapen volgens bijlage C8 van de Cwm 2019 niet is toegestaan binnen de schietsportdiscipline Klein Kaliber Geweer, zodat dat wapen niet voor die discipline kan worden bijgeschreven op het wapenverlof van [appellant].
In zoverre faalt het betoog.
8.2.    Ten tijde van de aanvraag van [appellant] en het besluit van de korpschef van 7 december 2018 gold de Cwm 2019 nog niet. Pas bij het besluit van 2 augustus 2019 heeft de minister op dat op handen zijnde beleid gewezen en het administratief beroep tegen het besluit van de korpschef gegrond verklaard, omdat dat besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De korpschef had de aanvraag ten onrechte afgewezen onder verwijzing naar het kaliber zoals neergelegd in het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement. De minister heeft vervolgens de aanvraag opnieuw beoordeeld en afgewezen onder verwijzing naar het kaliber zoals bepaald in bijlage C8 van de Cwm 2019. De Afdeling volgt [appellant] in zijn standpunt dat de minister hem, gelet op deze gewijzigde regelgeving en de zorgvuldigheid die is vereist bij het voorbereiden van besluiten, de gelegenheid had moeten bieden zijn aanvraag te wijzigen naar de schietsportdiscipline Groot Kaliber Geweer. Het besluit van 2 augustus 2019 is ook om deze reden gebrekkig. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
In zoverre slaagt het betoog. Hiermee is overigens niet gezegd dat het aangevraagde wapen geschikt is voor de schietsportdiscipline Groot Kaliber Geweer. In het nieuw te nemen besluit moet de minister daar nog een inhoudelijk oordeel over geven.
Gelijkheidsbeginsel
9.       [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Uit stukken die de korpschef op basis van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar heeft gemaakt, blijkt volgens [appellant] dat in de periode 2015-2019 een groot aantal verloven is verleend voor identieke Lever Action-geweren als het door hem aangevraagde wapen, dat deze verloven zijn verleend ten behoeve van de schietsport, en op basis van welke schietsportdisciplines deze wapenverloven zijn verleend.
Ook is de rechtbank er volgens [appellant] ten onrechte aan voorbijgegaan dat sprake is van rechtsongelijkheid, omdat vergelijkbare wapens in andere Europese landen wel zijn toegestaan en daar geen beperkingen aan de te beoefenen schietsportdisciplines zijn opgelegd.
9.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister niet gebonden is aan de uitvoeringspraktijk van andere landen waar gekozen is voor een andere invulling van de nationale wapenwetgeving. In zoverre faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
9.2.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, voor zover dat ziet op eerder door de korpschef verleende (bijschrijvingen op) verloven, wel voldoende met concrete gevallen heeft onderbouwd. In het besluit van 2 augustus 2019 is de minister daar ten onrechte aan voorbijgegaan, zodat het besluit ook op dat punt ondeugdelijk is gemotiveerd.
In hoger beroep heeft de minister erkend dat de korpschef (bijschrijvingen op) verloven voor soortgelijke vuurwapens als die van [appellant] ten behoeve van de schietsport heeft verleend. Op zijn verzoek heeft de korpschef een onderzoek ingesteld daarnaar. Voor zover die (bijschrijvingen op) verloven zijn verleend op basis van een vergelijkbare situatie als die van [appellant], zullen die worden ingetrokken. Nieuwe, soortgelijke aanvragen zullen worden afgewezen tenzij een overgangsregeling van toepassing is, aldus de minister. Ter zitting heeft de korpschef verklaard dat het onderzoek wegens capaciteitsgebrek en andere prioriteiten nog niet van de grond is gekomen.
9.3.    In de uitspraak van 6 oktober 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat een nader onderzoek naar de gevallen waarin wel verlof is verleend niet nodig is voor de beoordeling van die zaak, omdat de korpschef in die gevallen, als ze gelijk zijn aan het geval van appellante in die zaak, in strijd met de wet heeft gehandeld. Gelet op de hiervoor geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken die aan het besluit van 2 augustus 2019 kleven, staat in deze zaak nog niet vast of de minister op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving de aanvraag van [appellant] moet afwijzen. Maar ook in deze zaak geldt dat, als dat wel zo blijkt te zijn, het gelijkheidsbeginsel er niet toe noopt dat de minister gehouden is fouten van de korpschef te herhalen. Het betoog kan daarom niet tot het door [appellant] beoogde resultaat leiden.
Eindoordeel
10.     Gelet op wat onder 6.3, 8.2 en 9.2 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2019 gegrond verklaren. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de in artikelen 3:2 en 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde eisen van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De minister moet een nieuw besluit op het administratief beroep van [appellant] nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
11.     De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2021 in zaak nr. 19/5838;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid van 2 augustus 2019, kenmerk WBM 1947;
V.      draagt de minister van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022
611
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Wet wapens en munitie
Artikel 26
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:
a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of
[…].
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen sprake is van een redelijk belang, als bedoeld in onderdeel a.
Regeling wapens en munitie
Artikel 43
1 - 4 […]
5. Een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, ten behoeve van de schietsport wordt alleen verleend voor de wapens en munitie waarmee de sportschutter binnen het verband van zijn schietvereniging, welke voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 43a, een schietsportdiscipline beoefent.
6 […].
Circulaire wapens en munitie 2019 (geldend van 1 februari 2020 tot heden)
A. Algemeen deel
1.4.4. Verloven
Een verlof is een individuele uitzondering op het wettelijke verbod om wapens van (meestal) categorie III voorhanden te hebben, te vervoeren en/of te dragen.
[…]
In de onderdelen B 2 t/m B 6 van deze Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de WWM.
B. Bijzonder deel
2. Schietsport
2.1. Algemeen
[…]
Om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wwm te verkrijgen moet er sprake zijn van een redelijk belang tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. De schietsport of het traditioneel schieten kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. Dit is alleen het geval, indien er geen gevaar is voor de openbare orde en veiligheid, de schietsport of het traditioneel schieten op een veilige en gecontroleerde wijze wordt beoefend, en het gaat om het (in wedstrijdverband) beoefenen van een door mij in bijlage C8 aangewezen tak van schietsport of het traditioneel schieten (hierna ook wel schietsportdisciplines genoemd) in het verband van een schietvereniging. Een schietsportvereniging of een vereniging aangesloten bij de KNTS dient om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verkrijgen, haar leden in staat te stellen een erkende of gereglementeerde schietsportdiscipline binnen haar vereniging te beoefenen.
Zoals in onderdeel B 2.1 en B 2.4.1 is vermeld is het in wedstrijdverband beoefenen van een gereglementeerde schietsportdiscipline, of als betrokkene lid is van een vereniging voor traditionele schietsportdisciplines, één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens ten behoeve van de (traditionele) schietsport. Daarbij is bepalend of het beoefenen van de schietsport een redelijk belang voor het voorhanden hebben van wapens als bedoeld in artikel 28 WWM oplevert. Door voor de invulling van het criterium van het redelijk belang bij het beoefenen van de schietsport aan te sluiten bij de bestaande kaders voor die sport, wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat daadwerkelijk sprake is van beoefening van de schietsport en wordt zoveel mogelijk de veiligheid gewaarborgd. Schietsportdisciplines zijn vastgesteld om te waarborgen dat onder meer wapens en schietterrein geschikt zijn om op veilige wijze de schietsport te beoefenen. Een vrije interpretatie van het begrip schietsport zou kunnen leiden tot een wildgroei aan schietsportdisciplines. Hierdoor zou de korpschef niet of nauwelijks meer kunnen controleren of er sprake is van een schietsportdiscipline en of de wapens en munitie geschikt zijn voor de te beoefenen discipline. Gezien het voorgaande zou het dan niet of nauwelijks te bepalen zijn of de schutter een redelijk belang heeft bij het voorhanden hebben van het door hem gewenste wapens en munitie ten behoeve van het beoefenen van de schietsport. Bovendien is dan niet goed meer vast te stellen of het beoefenen van de schietsportdiscipline een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. Om invulling te geven aan wat ik onder een schietsportdiscipline versta, is in bijlage C8 een overzicht opgenomen van de schietsportdisciplines die naar mijn oordeel een redelijk belang op kunnen leveren voor het verkrijgen van een wapenverlof. Dit betreft schietsportdisciplines die in verenigings- en wedstrijdverband worden beoefend en waarvan ik van oordeel ben dat dit gangbare schietsportdisciplines zijn. Daarbij is ook opgenomen welke eigenschappen de wapens hebben om in redelijkheid noodzakelijk zijn voor de beoefening van deze schietsportdisciplines. Zie verder 2.6. Schietsportdisciplines.
2.6. Schietsportdisciplines
Schietsportdisciplines vormen een indeling van vormen van schietsport (binnen een wapengroep), die kunnen worden onderscheiden op grond van onder meer houding en positie, aantal schoten, soort wapen, gewicht, trekkerdruk, soort kaliber en schietafstand (takken van schietsport).
Zoals ook onder B 2.1 vermeld kan alleen de beoefening van een aangewezen schietsportdiscipline in verenigingsverband naar mijn oordeel een redelijk belang opleveren in de zin van artikel 28, tweede lid WWM. Dat betekent dat alleen een verlof kan worden verleend, als sprake is van beoefening van een aangewezen schietsportdiscipline. In bijlage C8 zijn deze schietsportdisciplines aangewezen, waarbij tevens de wapentechnische eisen zijn benoemd, die gelden voor de binnen de schietsport te gebruiken vuurwapens. Het gaat om schietsportdisciplines die een gereglementeerde tak van schietsport betreffen. Het maatschappelijk belang is ermee gediend dat niet meer wapens in de samenleving in omloop komen dan uitsluitend die, die geschikt zijn voor schietsportdoeleinden. De technische eisen die aan de wapens worden gesteld betreffen naar mijn oordeel een wezenlijke aspecten van wapens en zijn daarom eveneens opgenomen in bijlage C8. Verder gelden de door de KNSA en KNTS opgestelde reglementen voor wat betreft de sporttechnische eigenschappen van de schietsportdisciplines. De reglementering staat ook onder invloed van de internationale regels voor de schietsport van de International Shooting Sport Federation (I.S.S.F.).
Ik laat het reglementeren van de sporttechnische eigenschappen van de schietdisciplines aan deze verenigingen over, omdat het bepalen welke sporttechnische eisen gesteld worden aan een schietsportactiviteit bij uitstek een taak van de landelijke schietsportbond of de landelijke bond van traditionele schutters is.
Hierbij zij aangetekend dat er - doordat de Nederlandse sportschutter onder meer door het deelnemen aan buitenlandse schietwedstrijden kennis neemt van nieuwe wedstrijdvormen - ook in Nederland een aantal nieuwe schietsportdisciplines zijn ontstaan. Nieuwe of (nog) niet aangewezen schietsportdisciplines kunnen voor aanwijzing schriftelijk bij de Minister van Justitie en Veiligheid aangemeld worden. Alvorens een besluit te nemen laat de minister zich adviseren door de ministeriële werkgroep advies Wet wapens en munitie en KNSA dan wel KNTS. De disciplines die niet door mij zijn aangewezen als schietsportdisciplines waarvan de beoefening in verenigingsverband een redelijk belang op kan leveren voor het voorhanden hebben van vuurwapens, dienen te worden beschouwd als zijnde facultatief. Zij leveren geen redelijk belang op bij het voorhanden hebben van vuurwapens die uitsluitend voor die disciplines zijn bestemd […].
Bijlage C8 Aangewezen schietsportdisciplines