ECLI:NL:RVS:2022:429

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
202106230/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen

Op 10 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren op 23 juni 2021 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 22 september 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:93) heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of vreemdelingen die afvalligheid of atheïsme geloofwaardig hebben, bij terugkeer naar Iran een risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling. Aangezien de staatssecretaris de afvalligheid van de vreemdelingen in deze zaak geloofwaardig heeft geacht, moet hij opnieuw onderzoeken of de vreemdelingen een risico lopen bij terugkeer naar Iran.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van 23 juni 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvragen te beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202106230/1/V2.
Datum uitspraak: 10 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 september 2021 in zaken nrs. NL21.10397 en NL21.10398 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 23 juni 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 september 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig is geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Omdat de staatssecretaris de afvalligheid van de vreemdelingen in deze zaak geloofwaardig heeft geacht, moet de staatssecretaris opnieuw onderzoeken en beoordelen of de vreemdelingen een risico lopen bij terugkeer naar Iran.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 23 juni 2021 worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdelingen verder in het hoger beroep en de beroepen hebben aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 september 2021 in zaken nrs. NL20.4947 en NL21.10398;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.     vernietigt de besluiten van 23 juni 2021, […], […], […] en […];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2022
897