ECLI:NL:RVS:2023:105

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
202203737/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag heeft op 27 mei 2022 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,00, voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, terwijl de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk is, omdat hij vóór de uitspraak van de rechtbank al een besluit op de aanvraag had genomen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De rechtbank heeft de uitspraak bevestigd en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 418,50 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard, omdat het geen nieuwe vragen opwerpt die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De uitspraak van de rechtbank blijft dus in stand, en de staatssecretaris is verplicht de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203737/1/V1.
Datum uitspraak: 12 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 mei 2022 in zaak nr. NL22.4805 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 27 mei 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen om uiterlijk binnen acht weken na verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 25 mei 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd.
Overwegingen
Hoger beroep van de staatssecretaris
1.       De staatssecretaris heeft nog voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan een besluit op de aanvraag van de vreemdeling genomen. Hij is dus geen rechterlijke dwangsom verschuldigd. Dat betekent dat hij geen belang heeft bij de beoordeling van dit hoger beroep. Ook het zaaksoverstijgend belang van eenheid in de rechtspraak van de rechtbank Den Haag is met de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, vervallen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de overweging van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3.       Het incidenteel hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.1.    Het incidenteel hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel). Het incidenteel hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.2.    De grief over de in de uitspraak van de rechtbank gestelde termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag van de vreemdeling behoeft geen bespreking, omdat de staatssecretaris bij besluit van 25 mei 2022, vóór bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank, een besluit op de aanvraag heeft genomen.
4.       Het incidenteel hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Besluit van 25 mei 2022
5.       De staatssecretaris is in het besluit van 25 mei 2022 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoet gekomen. De vreemdeling heeft desgevraagd niet aangevoerd dat hij zich niet met dat besluit kan verenigen, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023
392