ECLI:NL:RVS:2023:1555

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
202300496/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan voor windturbine in gemeente Wierden

Op 20 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een bestemmingsplan dat op 6 december 2022 door de raad van de gemeente Wierden is vastgesteld, waarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd om een windturbine met een tiphoogte van 38 meter te plaatsen op een perceel in Hoge Hexel, dat eigendom is van een agrarisch ondernemer. Deze ondernemer, aangeduid als [partij], heeft het bestemmingsplan aangevraagd om zijn bedrijf energieneutraal te maken.

Tegen dit bestemmingsplan hebben twee verzoekers, [verzoeker sub A] en [verzoeker sub B], beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 11 april 2023 de zaak behandeld, waarbij de raad van de gemeente Wierden en de ondernemer aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker sub A] geen zienswijze heeft ingediend over het ontwerpbestemmingsplan en op een afstand van 600 meter van de windturbine woont, wat volgens de geldende normen betekent dat hij geen gevolgen van enige betekenis kan ondervinden. Daarom wordt verwacht dat zijn beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

[Verzoeker sub B] heeft wel een zienswijze ingediend, maar woont op een afstand van 800 meter van de windturbine. De voorzieningenrechter concludeert dat ook hij geen belanghebbende is bij het besluit, omdat zijn beroepsgronden niet betrekking hebben op de bescherming van zijn recht op inspraak. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de verzoeken van beide verzoekers afgewezen en bepaald dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202300496/2/R3.
Datum uitspraak: 20 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1.       [verzoeker sub A], wonend te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
2.       [verzoeker sub B], wonend te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub A] en [verzoeker sub B] beroep ingesteld.
[verzoeker sub A] en [verzoeker sub B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 11 april 2023, waar [verzoeker sub A] en de raad, vertegenwoordigd door I.L.B. Boers-Leijten, zijn verschenen. Ook is [partij] op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       [partij] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Hoge Hexel. Hij exploiteert daar een agrarisch bedrijf. [partij] wil zijn bedrijf energieneutraal te maken en wenst daarom een windturbine op zijn perceel te plaatsen. Omdat deze windturbine hoger is dan op grond van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2009" was toegestaan, heeft [partij] de raad verzocht het bestemmingsplan te wijzigen. Het nu voorliggend plan maakt het mogelijk een windturbine met een tiphoogte van 38 m op het perceel van [partij] te realiseren.
3.       [verzoeker sub A] en [verzoeker sub B] kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan en hebben hiertegen beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Spoedeisend belang
4.       De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan. Het plan maakt het mogelijk een windturbine te realiseren op het perceel van [partij]. Op de zitting heeft [partij] gemeld dat hij niet van plan is te wachten met het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
Ontvankelijkheid [verzoeker sub A]
5.       De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van [verzoeker sub A] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbestemmingsplan. Daarbij woont [verzoeker sub A] op een te grote afstand om gevolgen van enige betekenis te ervaren van de windturbine.
5.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker sub A] geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht. Niet is gebleken dat hij verschoonbaar geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht.
In haar uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786 heeft de Afdeling overwogen dat in omgevingsrechtelijke zaken waarin de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, zoals hier het geval is, artikel 6:13 van de Awb aan belanghebbenden niet zal worden tegengeworpen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voor het antwoord op de vraag of het beroep van [verzoeker sub A] in de bodemprocedure ontvankelijk zal zijn, beslissend of hij belanghebbende is bij het besluit van 6 december 2022.
5.2.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de tiphoogte van de windturbine waar het hier om gaat 38 m is. Zoals uit overweging 7 van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, volgt, wordt voor windparken op land als uitgangspunt gehanteerd dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van 10 keer de tiphoogte, gemeten vanaf de voet van de windturbine. Dat het hier gaat om één windturbine die geen deel uitmaakt van een windpark, geeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om een ander uitgangspunt te hanteren.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker sub A] op ongeveer 600 m afstand van de windturbine woont. Dat is ruim meer dan 10 keer de tiphoogte van 38 meter, zijnde 380 meter. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat geen gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht ter plaatse van de woning van [verzoeker sub A], waardoor hij geen belanghebbende is bij het besluit van 6 december 2022.
5.4.    Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat het beroep van [verzoeker sub A] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Relativiteit
6.       De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker sub B] op ongeveer 800 m afstand van de voet van de windturbine woont. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat ook ter plaatse van de woning van [verzoeker sub B] geen gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht, waardoor hij geen belanghebbende is bij het besluit van 6 december 2022.
6.1.    Anders dan [verzoeker sub A], heeft [verzoeker sub B] wel een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. In de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die tegen het ontwerpbesluit op basis van de hem in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid wel een zienswijze heeft ingediend, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Naar de verwachting van de voorzieningenrechter zal het beroep van [verzoeker sub B] in bodemprocedure daarom wel ontvankelijk zijn.
6.2.    In overweging 7.7 van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606, is geoordeeld dat niet-belanghebbenden hun beroepsrecht ontlenen aan hun belang bij het behartigen van hun recht op inspraak in omgevingsrechtelijke zaken die zijn of hadden moeten worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb en waarbij zienswijzen ingediend kunnen worden door een ieder.
In dit geval is sprake van een besluit dat is voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb en heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Gelet op hetgeen staat onder 6 en de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ontleent [verzoeker sub B] zijn beroepsrecht aan zijn belang bij de behartiging van zijn recht op inspraak. Hij kan dan ook alleen opkomen voor de behartiging van zijn recht op inspraak. De door [verzoeker sub B] naar voren gebrachte beroepsgronden hebben daar echter geen betrekking op, maar gaan over de norm van de goede ruimtelijke ordening, neergelegd in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de normen van de Wet Natuurbescherming. Deze normen strekken niet tot de bescherming van het belang waarvoor [verzoeker sub B] in deze procedure kan opkomen, waarbij een rol speelt dat [verzoeker sub B] op ongeveer 800 m afstand van de voet van de windturbine woont, zijnde ruim meer dan 10 keer de tiphoogte van 38 meter, zijnde 380 meter.
Gelet hierop, zal naar verwachting van de voorzieningenrechter artikel 8:69a van de Awb in de bodemprocedure in de weg staan aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [verzoeker sub B].
Conclusie
7.       Gelet op het vorengaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de verzoeken af te wijzen.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter
w.g. Perlot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023
952