ECLI:NL:RVS:2023:1585
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- J.Th. Drop
- J.H. van Breda
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag werd op 7 oktober 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling was van mening dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat zij afvallig was en dat zij gevaar liep bij terugkeer naar Iran. De rechtbank Den Haag heeft op 24 mei 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
De staatssecretaris heeft vervolgens op 29 november 2022 opnieuw op de aanvraag beslist en de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning asiel verleend. Hierdoor heeft de vreemdeling het doel van de procedure bereikt, wat betekent dat zij geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Desondanks heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen of de staatssecretaris vergoedingen voor proceskosten moet betalen. De staatssecretaris stelde dat de inwilliging van de aanvraag voortkwam uit de eerdere uitspraak van de rechtbank, en niet uit de argumenten die de vreemdeling in hoger beroep had aangevoerd.
De Afdeling heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen, omdat het hoger beroep gericht was tegen delen van de uitspraak die niet relevant waren voor de nieuwe beslissing van de staatssecretaris. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld.