ECLI:NL:RVS:2023:2771

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
202102380/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens en toepassing van de Wet politiegegevens versus de Algemene verordening gegevensbescherming

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de minister van Financiën. Het geschil betreft de inzage in persoonsgegevens die door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) zijn verwerkt. De minister had op 7 augustus 2019 aan [appellant] meegedeeld dat er geen persoonsgegevens onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) vallen, maar dat er wel persoonsgegevens onder de Wet politiegegevens (Wpg) vallen. De minister verleende [appellant] inzage in de politiegegevens, maar [appellant] was van mening dat er meer gegevens waren die niet aan hem waren verstrekt.

De rechtbank Rotterdam had eerder op 11 maart 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 9 juni 2023 heeft [appellant] zijn gronden verder toegelicht, waarbij hij stelde dat de minister documenten met zijn persoonsgegevens had achtergehouden. De minister heeft echter verklaard dat de FIOD geen onderzoek naar [appellant] heeft uitgevoerd en dat de gegevens die zijn verwerkt, voortkomen uit een onderzoek naar een derde.

De Raad van State oordeelde dat de minister voldoende had aangetoond dat er geen documenten met persoonsgegevens van [appellant] waren achtergehouden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de mededeling van de minister geloofwaardig was. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden en dat er geen grond was voor het opleggen van een dwangsom of schadevergoeding.

Uitspraak

202102380/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2021 in zaak nr. 19/4683 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2019 heeft de minister op het verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens die door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) zijn verwerkt laten weten dat er geen persoonsgegevens worden verwerkt waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: de AVG) van toepassing is, maar dat er wel persoonsgegevens worden verwerkt waarop de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) van toepassing is. De minister heeft [appellant] inzage verleend in de politiegegevens.
Bij uitspraak van 11 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het deel van het hiervoor genoemde besluit dat betrekking heeft op de Wpg ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Op een aantal stukken heeft hij de Afdeling verzocht artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) toe te passen.
De Afdeling heeft de vertrouwelijk overgelegde stukken ongelezen teruggestuurd, omdat [appellant] niet gehouden is de betreffende stukken toe te zenden. Dat betekent dat artikel 8:29 van de Awb op die stukken niet kan worden toegepast.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A. Soebhag, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. I.A. Huppertz, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 15 juni 2019 gevraagd of de FIOD zijn persoonsgegevens verwerkt. Op 3 juli 2019 heeft de minister aan [appellant] gevraagd of zijn verzoek mag worden behandeld op grond van de Wpg in plaats van de AVG. [appellant] heeft medegedeeld dat hij dat niet wil. Volgens hem is de Wpg in zijn situatie niet langer van toepassing, omdat de strafzaak die liep is beëindigd.
2.       Daarop heeft de minister het besluit van 7 augustus 2019 genomen, zoals in het procesverloop omschreven. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, voor zover het betrekking heeft op de AVG, en beroep ingesteld tegen dit besluit, voor zover het betrekking heeft op de Wpg. De uitspraak van de rechtbank gaat dus alleen over het deel van het besluit van 7 augustus 2019 dat gaat over de Wpg.
Uitspraak van de rechtbank
3.       Bij de rechtbank was het geschil beperkt tot de vraag of [appellant] inzage heeft gekregen in alle persoonsgegevens van hem die door de FIOD zijn verwerkt. De minister stelt dat dit het geval is, terwijl [appellant] stelt dat er bij de inzage documenten met zijn persoonsgegevens voor hem zijn achtergehouden. Volgens [appellant] ontbreken documenten over een door de FIOD naar hem ingesteld onderzoek en over een door de FIOD tegen hem gedane aangifte. Hij verwijst naar processen-verbaal waarin de officier van de justitie gegevens heeft gevorderd. Verder ontbreken volgens [appellant] stukken over hem die de politie in 2016 aan de FIOD heeft verstrekt.
4.       De minister heeft toegelicht dat de vorderingen gericht waren aan de Belastingdienst en niet aan de FIOD. De vorderingen zijn daarom doorgestuurd naar de Belastingdienst. De FIOD heeft geen onderzoek gedaan naar [appellant] en (dus) ook geen aangifte tegen hem gedaan. Met betrekking tot de stukken die de politie aan de FIOD zou hebben verstrekt, heeft de minister toegelicht dat deze niet zijn ontvangen van de politie. De gegevens van [appellant] die de FIOD heeft verwerkt zijn in een onderzoek van de FIOD naar een derde naar voren gekomen en vervolgens geregistreerd. [appellant] heeft inzage gekregen in deze gegevens. De FIOD beschikt niet over specifiek op [appellant] betrekking hebbende politiedocumenten.
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de mededeling van de minister, dat de documenten met persoonsgegevens waar [appellant] naar verwijst niet onder hem berusten, haar niet ongeloofwaardig voorkomt. [appellant] heeft hier onvoldoende tegenovergesteld om het tegendeel aannemelijk te maken. Het besluit is ook niet anderszins onrechtmatig, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de uitspraak van de rechtbank niet overeenkomt met wat tijdens het onderzoek ter zitting is gebleken. De rechtbank heeft de zittingsaantekeningen niet willen overleggen. Daarom verzoekt [appellant] de Afdeling om mr. F.A. Groeneveld (rechter), mr. D. van Dijk-Goedhart (griffier) en mr. I.A. Huppertz als getuige te horen. Hij verwijst verder voor de gronden van het hoger beroep naar zijn beroepschrift. Daar heeft hij aan toegevoegd dat het achterhouden van de stukken over het hoger beroep en het primaire inzageverzoek kennelijk bedoeld is om hem het recht op een eerlijk proces te ontnemen, en dat hem door het achterhouden van stukken door de FIOD de mogelijkheid wordt ontnomen om te bepalen of er aan de vereisten als proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
In het nadere stuk heeft [appellant] zijn gronden aangevuld. Volgens [appellant] kan het niet juist zijn dat er door de FIOD geen gegevens van hem zijn verwerkt naar aanleiding van de vorderingen. De politie heeft verzocht om gegevens in systemen die ook door de FIOD worden gebruikt, zoals de Fraude Signalering Voorzieningen (hierna: de FSV). Ook zou er een melding van de Belastingdienst over hem aanwezig moeten zijn bij de FIOD. [appellant] ontvangt ieder jaar een naheffingsaanslag. Daarvan moet volgens de Richtlijnen aanmelding en afhandeling fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten door de Belastingdienst melding worden gemaakt bij de FIOD. Verder is gebleken dat de FIOD een cd-rom naar de rechtbank heeft gestuurd, die door de rechtbank is teruggestuurd. Het is onduidelijk wat er op deze cd-rom stond.
Op de zitting heeft hij nog aangevoerd dat hij telkens van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Dit is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Hij verzoekt een dwangsom op te leggen van € 1.000 per dag, totdat de minister aan het verzoek voldoet. Tot slot verzoekt hij om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor afdoening van een geschil.
Beoordeling hoger beroep
7.       Het betoog van [appellant] komt er op neer dat er meer politiegegevens moeten zijn dan waarin hij inzage heeft gekregen. Dit betoog slaagt niet. De minister heeft op de zitting uitleg gegeven over de loketfunctie van de FIOD. Het komt de Afdeling, net als de rechtbank, niet ongeloofwaardig voor dat de vorderingen door de FIOD zijn doorgestuurd naar de Belastingdienst. De enkele omstandigheid dat de vordering bij de FIOD is binnengekomen, betekent niet dat de FIOD deze persoonsgegevens heeft verwerkt in het kader van de politietaak. Verder heeft de minister toegelicht dat de FIOD geen verwerkingen uitvoerde in de FSV. Dat deed de Belastingdienst. Het verzoek van [appellant] ging alleen over gegevens die zijn verwerkt door de FIOD en niet over gegevens die zijn verwerkt door andere onderdelen van de Belastingdienst. [appellant] heeft zijn standpunt over de naheffingsaanslag en de verplichte melding onvoldoende onderbouwd om daarmee aannemelijk te maken dat er meer politiegegevens zijn dan waarin hij inzage heeft gekregen. Over de cd-rom die bij de rechtbank is ingediend, heeft [appellant] niet kunnen vertellen wat daarop stond. Het enkele feit dat er een cd-rom is ingediend, leidt niet tot de conclusie dat aannemelijk is dat er meer politiegegevens moeten zijn.
8.       Ook de overige gronden treffen geen doel. [appellant] heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister documenten met zijn politiegegevens voor hem heeft achtergehouden. Er is dan ook geen sprake van de situatie dat [appellant] door het achterhouden van stukken de mogelijkheid wordt ontnomen om te bepalen of er aan de vereisten als proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Voor het oordeel dat de handelwijze van de minister in strijd is met artikel 3 van het EVRM bestaat geen grond. De zittingsaantekeningen van de zitting bij de rechtbank zijn door de Afdeling naar [appellant] doorgestuurd. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding om Groeneveld, Van Dijk-Goedhart en Huppertz als getuige te horen.
9.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3865), moet ook bij een rechtstreeks beroep een redelijke termijn van in totaal vier jaar worden aangehouden. De behandeling van het beroep mag ten hoogste twee jaar duren, ongeacht of een bezwaarprocedure is gevolgd. Voor de berechting van een zaak in hoger beroep geldt ook als uitgangspunt dat de uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank wordt gecompenseerd. Het beroepschrift bij de rechtbank is op 6 september 2019 ingediend. Met de uitspraak van vandaag is totale procedure binnen vier jaar afgerond. Dat betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden. Er bestaat geen aanleiding voor een schadevergoeding.
10.     Er bestaat geen grond voor het opleggen van een dwangsom.
Slotsom
11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
851