ECLI:NL:RVS:2023:306

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
202203054/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen

In deze zaak hebben twee vreemdelingen afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 april 2022 de asielaanvragen ingewilligd, maar de rechtbank Den Haag heeft op 22 april 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00 wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 25 januari 2023 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. De eerste grief van de staatssecretaris slaagt, waardoor het hoger beroep gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de bestuurlijke dwangsom, maar voor het overige wordt de uitspraak bevestigd. De vreemdelingen hebben aangegeven dat zij zich kunnen verenigen met de besluiten van de staatssecretaris, waardoor er geen verdere beroepen zijn ontstaan. De staatssecretaris hoeft de proceskosten in hoger beroep niet te vergoeden, en de rechtbank blijft in stand wat betreft de proceskostenvergoeding aan de vreemdelingen in eerste aanleg.

Uitspraak

202203054/1/V1.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 22 april 2022 in zaken nrs. NL22.2555 en NL22.3264 in het geding tussen:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de asielaanvragen) te verlenen.
Bij besluiten van 15 april 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvragen ingewilligd.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard, in beide zaken het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, vastgesteld dat de staatssecretaris als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit aan de vreemdelingen een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.442,00, de staatssecretaris opgedragen om, voor zover hij nog geen besluiten op de asielaanvragen heeft genomen, binnen acht weken besluiten op de asielaanvragen te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris voert in zijn eerste grief terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. In de uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5, heeft de Afdeling namelijk overwogen dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, voor zover dat in asielprocedures de mogelijkheid uitsluit dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom verbeurt, niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak, onder 9.1 en 9.2, overwogen dat deze wet in zoverre ook niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming. De grief slaagt.
2.       De Afdeling komt niet toe aan bespreking van de tweede grief, over de rechterlijke dwangsom, omdat de staatssecretaris daar geen belang bij heeft. Hij heeft namelijk nog voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan besluiten op de asielaanvragen genomen. Hij is dus geen rechterlijke dwangsom verschuldigd. Ook het zaaksoverstijgend belang van eenheid in de rechtspraak van de rechtbank Den Haag is met de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, vervallen.
3.       Omdat de eerste grief slaagt is het hoger beroep gegrond. Het is niet nodig wat de staatssecretaris in de derde grief aanvoert over de effectiviteit van de bestuurlijke dwangsom, te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank daarin heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00. De uitspraak van de rechtbank zal voor het overige worden bevestigd.
4.       Verder is de staatssecretaris in de besluiten van 15 april 2022 geheel aan de asielaanvragen tegemoetgekomen. De vreemdelingen hebben desgevraagd te kennen gegeven dat zij zich met die besluiten kunnen verenigen, zodat geen beroepen van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb zijn ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
5.       De staatssecretaris hoeft de in hoger beroep gemaakte proceskosten niet te vergoeden. Omdat de staatssecretaris de door de rechtbank uitgesproken vergoeding voor de door de vreemdelingen in beroep gemaakte proceskosten niet bestrijdt, blijft de uitspraak van de rechtbank in zoverre in stand.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 in zaken nrs. NL22.2555 en NL22.3264, voor zover de rechtbank daarin heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00;
III.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
392