ECLI:NL:RVS:2023:307

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
202203055/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag heeft op 22 april 2022 het beroep gegrond verklaard en vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen op de asielaanvraag, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,00.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft geoordeeld dat de eerste grief van de staatssecretaris slaagt, waardoor het hoger beroep gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling van de dwangsom van € 1.442,00. Het besluit van de staatssecretaris van 3 juni 2022, waarin de asielaanvraag is ingewilligd, wordt als onderwerp van het geding beschouwd. De vreemdeling is het er niet mee eens dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft nagelaten om dit vast te stellen. Het beroep tegen het besluit van 3 juni 2022 wordt ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand voor het overige.

Uitspraak

202203055/1/V1.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 22 april 2022 in zaak nr. NL22.2551 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de asielaanvraag) te verlenen.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, vastgesteld dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00, de staatssecretaris opgedragen om, voor zover hij nog geen besluit op de asielaanvraag heeft genomen, binnen zestien weken een besluit op de asielaanvraag te nemen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 3 juni 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd, zonder daarbij vast te stellen dat hij aan de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris voert in zijn eerste grief terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. In de uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5, heeft de Afdeling namelijk overwogen dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, voor zover dat in asielprocedures de mogelijkheid uitsluit dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom verbeurt, niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak, onder 9.1 en 9.2, overwogen dat deze wet in zoverre ook niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming. De grief slaagt.
2.       De Afdeling komt niet toe aan bespreking van de tweede grief, over de rechterlijke dwangsom, omdat de staatssecretaris daar geen belang bij heeft. Hij heeft namelijk binnen de termijn die de rechtbank daarvoor heeft gesteld een besluit op de asielaanvraag genomen. Hij is dus geen rechterlijke dwangsom verschuldigd. Ook het zaaksoverstijgend belang van eenheid in de rechtspraak van de rechtbank Den Haag is met de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, vervallen.
3.       Omdat de eerste grief slaagt is het hoger beroep gegrond. Het is niet nodig wat de staatssecretaris in zijn derde grief aanvoert, over de effectiviteit van de bestuurlijke dwangsom, te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank daarin heeft vastgesteld dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00.
4.       Het besluit van 3 juni 2022 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De vreemdeling is het er niet mee eens dat de staatssecretaris bij dit besluit niet heeft vastgesteld dat hij aan haar een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Gelet op wat de Afdeling in de onder 2 genoemde uitspraak van 30 november 2022, onder 6.1, heeft overwogen, heeft de staatssecretaris terecht nagelaten om vast te stellen dat hij aan de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep tegen het besluit van 3 juni 2022 is daarom ongegrond.
5.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Omdat de staatssecretaris de door de rechtbank uitgesproken vergoeding voor de door de vreemdeling in beroep gemaakte proceskosten niet bestrijdt, blijft de uitspraak van de rechtbank in zoverre in stand.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 22 april 2022 in zaak nr. NL22.2251, voor zover de rechtbank daarin heeft vastgesteld dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00;
III.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.     verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juni 2022, V-[...], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
999