202200766/1/R4.
Datum uitspraak: 20 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Lentse Lawn Tennisvereniging, gevestigd te Lent, gemeente Nijmegen (hierna: de Tennisvereniging),
2. [appellant sub 2], wonend te Lent, gemeente Nijmegen, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
4. [appellant sub 4], wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
5. [appellant sub 5], wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], wonend te Lent, gemeente Nijmegen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6A]),
7. [appellanten sub 7], wonend te Lent, gemeente Nijmegen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]),
8. [appellant sub 8], wonend te Lent, gemeente Nijmegen, en anderen (hierna: [appellant sub 8] en anderen),
9. [appellant sub 9], wonend te Lent, gemeente Nijmegen, en anderen (hierna: [appellant sub 9] en anderen),
10. [appellant sub 10], wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
11. [appellant sub 11], wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Tennisvereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 maart 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 11], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 5] en de Tennisvereniging hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 april 2023, waar de Tennisvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Arnhem, [appellant sub 2], bijgestaan door drs. E.J.M.W. Waterval, [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. P.M.J. de Haan, advocaat te ’s-Hertogenbosch, [appellant sub 4], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], vergezeld van [gemachtigde], [appellant sub 11], vergezeld van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, E. Leijenaar en mr. H.A.M. Selten, zijn verschenen. [appellant sub 2] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. Aan de noordzijde van de rivier de Waal ligt het gebied de Waalsprong. Dit is een in ontwikkeling zijnde VINEX-locatie, waar in totaal ongeveer 12.000 woningen worden gerealiseerd. Het plangebied ligt in het oostelijke deel van de Waalsprong. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om op deze gronden 650 woningen te realiseren. De Tennisvereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan en hebben daarom beroep ingesteld.
Herstelbesluit
2. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
3. Bij het herstelbesluit heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Ten opzichte van het besluit van 22 december 2021 zijn met het herstelbesluit de maximale hoogtes van de lichtmasten in de bestemmingen "Groen" en "Sport" gewijzigd.
De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het herstelbesluit ook een beroep van rechtswege is ontstaan van de Tennisvereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11]. Wat zij tegen het oorspronkelijke besluit van 22 december 2021 naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van hun beroepen van rechtswege tegen het herstelbesluit.
Samenvatting
4. Het beroep van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] tegen het herstelbesluit is ongegrond. Hun beroepen tegen het besluit van 22 december 2021 zijn ook ongegrond. De beroepen van de Tennisvereniging, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] tegen het herstelbesluit zijn gegrond. Omdat de geconstateerde gebreken in het herstelbesluit grotendeels ook kleven aan het besluit van 22 december 2021, zijn de beroepen van de Tennisvereniging, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] tegen het besluit van 22 december 2021 ook gegrond.
Opzet uitspraak
5. De Afdeling zal hierna eerst ingaan op het toetsingskader. De Afdeling zal daarna de beroepen tegen het herstelbesluit bespreken. Daarbij komen eerst de beroepsgronden aan de orde die meerdere appellanten hebben aangevoerd en vervolgens komen de resterende beroepsgronden aan de orde. Het beroep van de Tennisvereniging zal afzonderlijk worden besproken. De Afdeling zal de conclusie over het herstelbesluit bespreken en zal daarna ingaan op de beroepen tegen het besluit van 22 december 2021.
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De beroepen tegen het herstelbesluit
Intrekking beroepsgronden
7. Op de zitting heeft de Tennisvereniging haar beroepsgrond over de MER ingetrokken. Op de zitting hebben [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] hun beroepsgrond over de vaststelling van hogere geluidswaarden ingetrokken.
MER
Had een nieuw MER moeten worden opgesteld?
8. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het rapport "Actualisatie MER-Vossenpels Noord, Nijmegen" van 19 juli 2021 (hierna: het Actualisatierapport MER) ontoereikend is. Volgens hen zijn actuele thema’s, zoals klimaatverandering en stikstof, niet in het Actualisatierapport MER meegenomen. Gelet hierop betogen zij dat een nieuw MER moet worden gemaakt, waarbij wordt uitgegaan van het totaal aantal woningen in het gebied de Waalsprong. Ook dient een nieuwe alternatievenweging plaats te vinden, waarbij aandacht wordt besteed aan het transformeren van bestaande kantoorpanden en het ontwikkelen van een ontsluiting via de Vossenpelssestraat, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
8.1. Niet in geschil is dat het woningbouwproject waarop het herstelbesluit ziet, moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Niet in geschil is dat de drempelwaarden die zijn vermeld in kolom 2 van deze categorie niet worden overschreden. Ook is niet in geschil dat een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan is genoemd in kolom 4 van deze categorie. Dit zou kunnen betekenen dat voor dit besluit een (zogenaamde vormvrije) besluit-mer-beoordelingsplicht geldt. De vraag is of dat in dit geval anders is vanwege het in het verleden opgestelde Milieueffectrapport Waalsprong (hierna: het MER Waalsprong) voor het meeromvattende woningbouwproject De Waalsprong. Deze vraag zal de Afdeling allereerst beantwoorden. Daarna zal de Afdeling bezien of voor het voorliggende bestemmingsplan aanvullend onderzoek was vereist.
- MER voor het woningbouwproject De Waalsprong
8.2. Ten behoeve van het woningbouwproject de Waalsprong, dat in totaal voorziet in ongeveer 12.000 woningen, is het MER Waalsprong opgesteld in 2002 en een aanvulling daarop is uitgebracht naar aanleiding van opmerkingen van de Commissie m.e.r. in 2003.
Volgens paragraaf 2.3 van de samenvatting van het MER Waalsprong ziet het MER op de bouw van woningen, de aanleg van recreatieve voorzieningen, het uitvoeren van een stadsproject, de aanleg van een bedrijfsterrein, het oprichten van windmolens, de aanleg van een waterbekken, de aanleg van winplaatsen voor oppervlaktedelfstoffen en de bronbemaling bij bouwputten. Op pagina 22 van de samenvatting van het MER Waalsprong is het gebied opgenomen waarop het MER ziet. Het plangebied van het bestemmingsplan valt daar geheel binnen. In het MER Waalsprong zijn verder alternatieven uitgewerkt, namelijk de alternatieven horen bij de stad, wervende woonmilieus en duurzaamheid.
De Afdeling stelt vast dat dit MER onder meer het karakter heeft van een besluit-MER en is opgesteld voor het stadsproject (nu: stedelijk ontwikkelingsproject) dat onder meer bestond uit de realisatie van 12.000 woningen. Tussen partijen is niet in geschil dat het nu voorziene woningbouwproject onderdeel uitmaakt van het grotere stedelijke ontwikkelingsproject De Waalsprong. Door de raad is naar voren gebracht dat ten behoeve van dit project in het verleden al bestemmingsplannen zijn vastgesteld, die voorzagen in een deel van dit stedelijk ontwikkelingsproject en waaraan het MER Waalsprong ten grondslag is gelegd. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben dit niet betwist.
Naar het oordeel van de Afdeling kan het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan niet worden aangemerkt als het eerste ruimtelijke besluit dat voorziet in een deel van de activiteit, in dit geval het stedelijk ontwikkelingsproject, waarvoor een besluit-mer-beoordelingsplicht geldt. Die mer-beoordelingsplicht was gekoppeld aan het eerste bestemmingsplan dat in het stedelijk ontwikkelingsproject De Waalsprong voorzag en niet aan het voorliggende bestemmingsplan. De besluit-mer-plicht voor het stedelijk ontwikkelingsproject De Waalsprong is uitgewerkt en wat hierover in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer is bepaald, kan niet aan de orde komen in deze procedure. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 28 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2641, onder 2.4.2.2, 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8468, onder 2.5.3 en 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2218, onder 5.1. Dit betekent dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan geen nieuw MER voor het woningbouwproject De Waalsprong hoefde te worden gemaakt en geen nieuw alternatievenonderzoek hoefde te worden verricht. Dit betekent dus ook dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan geen (zogenaamde vormvrije) besluit-mer-beoordelingsplicht geldt. - aanvullend onderzoek voor de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling
8.3. Het vorenstaande onder 8.2 houdt niet in dat de inhoud van het MER Waalsprong bij latere besluitvorming voor het stedelijk ontwikkelingsproject De Waalsprong, zoals het voorliggend bestemmingsplan, geen enkele rol meer kan spelen, aangezien het MER mede bepalend is geweest voor de keuzes die de raad in het kader van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening heeft gemaakt (vergelijk de uitspraak van 17 juni 2009, ECL:NL:RVS:2009:BI8468, onder 2.5.3). De raad heeft het MER De Waalsprong ten grondslag gelegd aan het voorliggende bestemmingsplan. Vanwege het tijdsverloop is in het Actualisatierapport MER door de raad beoordeeld of het MER Waalsprong ten grondslag kon worden gelegd aan het bestemmingsplan.
In het Actualisatierapport MER is bezien of met het huidige woningbouwprogramma voor Vossenpels-Noord substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van het in het MER Waalsprong onderzochte project. Daarbij is ook beoordeeld of binnen de onderzochte milieueffecten uit het MER Waalsprong is gebleven. Op pagina 3 van het Actualisatierapport MER staat dat de verschillen van de uitwerking en beoordeling van milieueffecten ten opzichte van het MER Waalsprong minimaal zijn. Er vindt alleen een verdichting plaats van de woninglocatie, er is geen substantiële wijziging van het aantal woningen. Infrastructuur in of nabij het (omliggende) gebied van Vossenpels-Noord wordt niet ingrijpend aangepast. Daardoor is er ook geen sprake van een groter oppervlak aan bebouwd terrein. De woningdichtheid van het type woningen is op een deel in het bebouwd oppervlak wel toegenomen, maar er wordt binnen de bandbreedte van 10.000 tot 12.000 woningen uit het MER Waalsprong gebleven. Hierdoor zijn de wijzigingen in milieueffecten ook zeer beperkt, aldus de raad onder verwijzing naar het Actualisatierapport MER.
Ook is in het Actualisatierapport MER beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In dat verband is ingaan op de aspecten verkeer, parkeren, luchtkwaliteit, stikstofdepositie, ecologie, externe veiligheid, bodem, water, archeologie, cultuurhistorische waarden en niet gesprongen explosieven. Uit de tabel die op pagina 14 van het Actualisatierapport MER is opgenomen, volgt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet zijn te verwachten, aldus de raad.
Het betoog dat het Actualisatierapport MER ontoereikend is of onvolledig is omdat thema’s zoals klimaatverandering en stikstof niet zijn meegenomen, volgt de Afdeling, gelet op het voorgaande, niet.
De betogen slagen niet.
9. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het MER Waalsprong is verouderd en om die reden niet aan het bestemmingsplan ten grondslag kon worden gelegd.
9.1. Het betoog dat het MER Waalsprong zou zijn verouderd en om die reden niet aan het plan ten grondslag kon worden gelegd, volgt de Afdeling niet. Zoals hiervoor onder 8.3 uiteen is gezet, is in het Actualisatierapport MER beoordeeld of het MER Waalsprong ten grondslag kon worden gelegd aan het bestemmingsplan. De conclusie van het Actualisatierapport MER is dat er geen aanmerkelijke wijzigingen van omstandigheden zijn ten opzichte van het MER Waalsprong.
De betogen slagen niet.
Raadpleegbaarheid
10. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het MER Waalsprong ten onrechte geen deel uitmaakt van de plantoelichting, zodat het MER Waalsprong niet raadpleegbaar is.
Zij betogen daarnaast dat het Actualisatierapport MER is gebaseerd op aannames uit het MER Waalsprong, die niet gecontroleerd kunnen worden. Het MER Waalsprong is namelijk niet als bijlage bij het Actualisatierapport MER gevoegd.
10.1. Het MER Waalsprong is te vinden op de website van de Commissie voor de milieueffectrapportage. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het MER Waalsprong een zeer omvangrijk stuk is en dat er om die reden niet voor is gekozen om dit stuk als bijlage bij de plantoelichting en als bijlage bij het Actualisatierapport MER te voegen.
10.2. De Afdeling heeft vastgesteld dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Deze mogelijke onregelmatigheid kan al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten en dus geen grond vormen voor een vernietiging van het bestreden besluit.
De betogen slagen niet.
Natuur
Gebiedsbescherming
11. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat het "Stikstofrapport Vossenpels Noord" van 4 december 2020 (hierna: het Stikstofrapport) niet aan het bestemmingsplan ten grondslag kon worden gelegd.
Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] is de beëindiging van de bestaande tuinbouwkas aan de Vossenpelssestraat 63 met het plan niet verzekerd, zodat daarmee in het Stikstofrapport geen rekening kon worden gehouden. Daarnaast betogen [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] dat in de Aerius-berekening, die in het Stikstofrapport is opgenomen, doelbewust is toegerekend naar een uitkomst van 0,00 mol/ha/j. De gebruikte kengetallen in zowel de aanleg- als gebruiksfase zijn onjuist. Bovendien heeft de raad het bestemmingsplan bewust vastgesteld voordat het nieuwe Aerius-model beschikbaar kwam.
Gelet op het voorgaande betogen [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] dat een passende beoordeling had moeten worden gemaakt en om die reden ook een nieuwe MER had moeten worden opgesteld.
Voor zover de raad stelt dat het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het besluit in de weg staat vanwege deze beroepsgrond, stellen [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] - onder verwijzing naar foto’s van het uitzicht vanaf de woning aan [locatie 2] - dat het Natura 2000-gebied "Rijntakken" wel onderdeel uitmaakt van hun persoonlijke leefomgeving.
11.1. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste zich verzet tegen vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond.
11.2. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
11.3. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] beroepen zich op de normen die zijn neergelegd in bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).
Uit de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (hierna: de overzichtsuitspraak), onder 10.49 en 10.51, volgt dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van onder meer plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken tot bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Uit de overzichtsuitspraak, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Het belang van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] is gelegen in het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] aan [locaties] te Lent en het Natura 2000-gebied "Rijntakken" ongeveer 1 km bedraagt. De Afdeling stelt verder vast dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] aan de [locatie 1] te Lent en het Natura 2000-gebied "Rijntakken" ongeveer 460 m bedraagt. Gelet op deze afstanden en de omstandigheid dat begroeiing aanwezig is tussen deze woningen en het Natura 2000-gebied, maakt het Natura 2000-gebied "Rijntakken" geen deel uit van de leefomgeving van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A], [appellant sub 7], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]. De overgelegde foto’s van het uitzicht vanaf de woning aan [locatie 2] maken dit niet anders. De normen in de Wnb over de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van hun belang.
Gelet op het voorgaande staat het relativiteitsvereiste in de weg aan een vernietiging van het herstelbesluit vanwege de beroepsgrond over stikstof. De Afdeling laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing.
11.4. Voor zover [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat een passende beoordeling had moeten worden gemaakt en om die reden ook een nieuwe MER had moeten worden opgesteld, beroepen zij zich op artikel 7.2a van de Wm.
Zoals hiervoor is overwogen, strekken de bepalingen uit de Wnb kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7]. Een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van de Wnb omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich ook niet kunnen beroepen op die normen ten behoeve van het betoog dat een MER moest worden gemaakt (vergelijk overweging 10.87 van de overzichtsuitspraak).
Gelet op het voorgaande staat het relativiteitsvereiste in de weg aan een vernietiging van het herstelbesluit vanwege de beroepsgrond over het opstellen van een nieuwe MER omdat een passende beoordeling moest worden gemaakt. De Afdeling laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing.
Soortenbescherming
12. Ter voorbereiding op het bestemmingsplan is het rapport "Beschermde soorten en gebieden Wnb Vossenpels Noord, Nijmegen" van 3 december 2019 (hierna: het natuuronderzoek) opgesteld. De raad heeft de bevindingen en conclusies van dit onderzoek ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat het soortenbeschermingsregime niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
- Is het natuuronderzoek verouderd?
13. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] is het natuuronderzoek sterk verouderd, zodat dit rapport niet ten grondslag kon worden gelegd aan het bestemmingsplan.
13.1. Het natuuronderzoek was ten tijde van de vaststelling van het herstelbesluit ongeveer 2,5 jaar oud.
13.2. Artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt: "Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar."
13.3. Artikel 3.1.1a van het Bro staat er niet aan in de weg dat ook onderzoeksgegevens die ouder zijn dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd als deze gegevens niet zijn verouderd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437). [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het natuuronderzoek is verouderd, dan wel dat zich na de totstandkoming van het natuuronderzoek zodanige ontwikkelingen in het plangebied hebben voorgedaan, dat de raad dit onderzoek niet aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft mogen leggen. De betogen slagen niet.
- Staat het soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg?
14. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat een ontheffing op grond van de Wnb is vereist. Volgens hen is in het natuuronderzoek ten onrechte geen melding gemaakt van de patrijs, de winterkoning, de zilvermeeuw, de braamsluiper en de gaai, die door plaatselijke deskundigen in het gebied zijn waargenomen. Weliswaar is er een vervolgonderzoek uitgevoerd, maar volgens hen heeft de raad hiervan geen kennis genomen. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] wijzen er bovendien op dat een Soortenmanagementplan - waarnaar in het natuuronderzoek wordt verwezen - geen juridische basis kent in de Wnb.
14.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
14.2. Bij de voorbereiding van het plan heeft Bureau Waardenburg B.V. onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het natuuronderzoek en de notitie "Nader onderzoek Vossenpels Noord te Nijmegen" van 13 november 2020 (hierna: het nader natuuronderzoek).
In paragraaf 1.3 van het natuuronderzoek staat dat een bronnenonderzoek, een veldinspectie en een effectbeoordeling is verricht. Over vogels is in paragraaf 4.6 geconcludeerd dat een netto afname van het aantal broedparen huismus kan worden voorkomen. Eén of enkele territoria van de steenuil en mogelijk de ransuil verdwijnen mogelijk als gevolg van de ingreep in het plangebied. De ontheffing die is verleend voor deze soorten waarborgt dat het leefgebied voor deze soorten in de gemeente behouden blijft. Maatregelen zijn nodig om aantasting en verstoring van nesten in het broedseizoen te voorkomen. In paragraaf 1.1 van het natuuronderzoek staat bovendien dat voor Nijmegen-Noord een Soortenmanagementplan is opgesteld, waarin het ambitieniveau en de maatregelen voor verschillende beschermde soorten is beschreven.
Ten aanzien van de teunisbloempijlstaart, de steenmarter, vleermuizen en de huismus is het nader natuuronderzoek opgesteld. Op pagina 6 van het nader natuuronderzoek zijn de conclusie en aanbevelingen opgenomen. Daar staat onder meer dat van de 28 onderzochte percelen er mogelijk 19 een foerageerfunctie hebben voor de huismus. Op 4 percelen zijn geschikte verblijfplaatsen voor de steenmarter gevonden. Geen van de percelen had in 2020 een functie voor de teunisbloempijlstaart. Daarnaast heeft geen van de percelen een verblijfsfunctie voor vleermuizen. Alle percelen hebben een niet-essentiële foerageerfunctie voor vleermuizen en de steenmarter.
Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: GS) hebben op 8 mei 2019 een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen in de Wnb ten aanzien van de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad en de poelkikker. Op 28 oktober 2020 hebben GS deze ontheffing aangevuld met kleine marterachtigen, namelijk de wezel, bunzing en hermelijn.
14.3. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de bevindingen in het natuuronderzoek en het nader natuuronderzoek. Zij hebben niet
aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door documentatie of beeldmateriaal van de voorkomende soorten over te leggen, dat de conclusies in de onderzoeken onjuist zijn. Voor zover [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat de raad geen kennis heeft kunnen nemen van het nader natuuronderzoek, overweegt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat het project Waalsprong voortdurend wordt gemonitord en dat de raad daarover wordt geïnformeerd.
Gelet op de uitkomst van het natuuronderzoek en het nader natuuronderzoek en op de omstandigheid dat GS ten tijde van de vaststelling van het plan een ontheffing hebben verleend, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, nog daargelaten de status van het Soortenmanagementplan.
De betogen slagen niet.
Borging groene karakter en flexibiliteit van het bestemmingsplan
15. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] betogen dat het Beeldkwaliteitsplan Vossenpels Noord van oktober 2021 (hierna: beeldkwaliteitsplan) onvoldoende is geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Zij kunnen zich vinden in het beeldkwaliteitsplan. In het beeldkwaliteitsplan zijn waarborgen opgenomen ter bescherming van de huidige bewoners van het plangebied. In het beeldkwaliteitsplan is een ruimtelijk raamwerk opgenomen met een groene structuur en is voorzien in geleidelijke toename van de bouwhoogte en een vrijstaande bebouwing op relatief grote afstand achter de bestaande bebouwing, maar deze waarborgen komen niet terug in het bestemmingsplan. Het groene raamwerk is op de verbeelding bestemd voor wonen. Zij stellen dat het bestemmingsplan een te globaal karakter heeft. De globale wijze van bestemmen en de door de raad gewenste flexibiliteit leiden tot rechtsonzekerheid bij omwonenden. Zij voeren aan dat binnen de bestemming "Woongebied" niets vast ligt. Er is geen zicht op wat er in het plangebied gaat gebeuren. Zij vinden dat in het bestemmingsplan concreter moet worden geregeld welk gebruik en welke bebouwing op welke locatie is toegestaan.
15.1. Het behoort tot de beleidsruimte van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Of een in een bepaald opzicht flexibele bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, moet per geval op basis van de feiten en omstandigheden die zich voordoen worden beoordeeld. Gelet op de in de verbeelding opgenomen maatvoering met maximale bouw- en goothoogten en de in artikel 11.2.2 opgenomen specifieke bouwregels is voldoende duidelijk in welke omvang er bebouwing mogelijk is. In dit artikel zijn een maximale bouw- en goothoogte, het maximale bebouwingspercentage en minimale afstanden tot perceelsgrenzen vastgelegd. Verder is per zone-aanduiding aangegeven welk type woningen zijn toegestaan. Bovendien zijn in de verschillende deelgebieden in het plangebied diverse bouwvlakken opgenomen, die op enige afstand liggen van de bestaande woningen in het plangebied. Woningen mogen op grond van de planregels alleen binnen de bouwvlakken gerealiseerd worden. Ondanks de globale wijze van bestemmen is de flexibiliteit door deze randvoorwaarden beperkt en is de raad de grenzen van de hem toekomende beleidsruimte naar het oordeel van de Afdeling niet te buiten gegaan. Het bestemmingsplan is in zoverre niet in strijd met de rechtszekerheid.
Dat betekent echter nog niet dat daarmee ook het beoogde groene karakter van het plangebied voldoende geborgd is. In het beeldkwaliteitsplan wordt het beoogde groene karakter van het gebied benadrukt. Het is de bedoeling van de raad dat er een robuust groen raamwerk wordt gerealiseerd als begrenzing van de bouwvelden. Ook in de plantoelichting is vermeld dat het gebied een groen karakter moet krijgen. Het beeldkwaliteitsplan is bij besluit van 22 december 2021 vastgesteld als welstandsnota. Dit betekent dat het beeldkwaliteitsplan het toetsingskader vormt bij de beoordeling van bouwplannen. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de raad het beeldkwaliteitsplan in zoverre geen deel te laten uitmaken van het bestemmingsplan. De raad heeft echter beoogd het beeldkwaliteitsplan tevens kader te laten zijn voor de ruimtelijke inrichting en vormgeving van het plangebied, in overeenstemming met het op pagina 14 van het beeldkwaliteitsplan opgenomen ruimtelijke raamwerk, bestaande uit een groene structuur van robuuste opgaande beplanting en bebouwing in de vorm van "randen", "nieuwe buurtschappen" en "kamers". De bedoeling van de raad om een dergelijk robuust groen raamwerk te realiseren en bestaande groengebieden zoveel mogelijk te behouden wordt door het bestemmingsplan onvoldoende geborgd, want het beeldkwaliteitsplan is alleen een bindend kader voor de welstand maar niet voor de ruimtelijke inrichting. Met het door de raad in het verweerschrift voorgestelde artikel 11.7 (Voorwaardelijke verplichting - Beeldkwaliteitsplan), onderdelen a en b, zou dit wel voldoende geborgd zijn. Wat betreft onderdeel c, dat ziet op het zogenoemde bosje van Tielens, ligt dat anders. Daar gaat de Afdeling hierna op in. De raad heeft opgemerkt dat er een herstelbesluit wordt voorbereid. De Afdeling geeft de raad dan ook mee om de onderdelen a en b van het door hem voorgestelde nieuwe artikel 11.7 mee te nemen in dat herstelbesluit.
Het betoog slaagt.
Bosje van Tielens
16. [appellant sub 10] betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte niet voorziet in behoud van het zogenoemde bosje van Tielens, ten oosten van het perceel [locatie 3], waar hij woont. Weliswaar staat in het beeldkwaliteitsplan dat een robuuste groenstructuur wordt aangelegd en dat het streven is om aanwezige waardevolle groenstructuren zoals het bosje van Tielens te behouden, maar dit is volgens [appellant sub 10] onvoldoende gewaarborgd in het bestemmingsplan.
16.1. In het beeldkwaliteitsplan is vermeld dat bestaande groengebieden waar mogelijk worden geïntegreerd in het ontwerp. In dat verband is de locatie van het bosje van Tielens aangewezen als "ankerpunt", wat inhoudt dat ernaar wordt gestreefd om het te behouden.
De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat hij het bestaande bosje van Tielens wenst te behouden. Om het behoud van het bosje van Tielens te borgen, kan volgens de raad in de bestemming "Woongebied" een nieuwe planregel worden opgenomen. De raad stelt de volgende planregel voor:
"c. In aanvulling op het bepaalde in sub a en sub b van dit artikellid, geldt dat de bouw en ingebruikname van woningen overeenkomstig de in artikel 11.1 opgenomen bestemmingsomschrijving in deelgebied A zoals weergegeven in bijlage 3 van de planregels, alleen is toegestaan indien het bestaande groengebied in dat deelgebied ter plaatse van het bestaande ankerpunt zoals weergegeven op pagina 10 van het Beeldkwaliteitsplan (bijlage 2 van de planregels), ook wel bekend als het "bosje van Tielens", in stand wordt gehouden. Indien één of meer bomen door saneringswerkzaamheden moeten worden gekapt, moet voor iedere boom die gekapt wordt een nieuwe boom terug geplant worden."
De Afdeling is van oordeel dat er met de door de raad voorgestelde regel onvoldoende zekerheid is dat het bosje behouden blijft. Weliswaar is de locatie van het bosje van Tielens in de afbeelding met ankerpunten op pagina 10 van het beeldkwaliteitsplan aangewezen als ankerpunt, maar de afbeelding is te vaag en niet locatiespecifiek genoeg om het behoud van het bosje te waarborgen. Dit betekent dat de door de raad voorgestelde regel behoud van het bosje van Tielens onvoldoende verzekert. In zoverre slaagt het betoog van [appellant sub 10] dat het bestemmingsplan onvoldoende verzekert dat het bosje behouden blijft, terwijl de raad dit wel uitdrukkelijk heeft beoogd. De raad dient dit gebrek te herstellen in het te nemen herstelbesluit.
Het betoog slaagt.
Stedenbouwkundige inpassing en bouwmogelijkheden [appellant sub 11]
Bouwhoogte
17. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de toegestane bouwhoogte niet passend is in de omgeving. Zij voeren aan dat de maximum bouwhoogte van 11 m te hoog is. Daarnaast is het zo dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van deze bouwhoogte en vergunning kan verlenen voor een hogere bouwhoogte tot maximaal 12,5 m. Zij wijzen erop dat de bestaande woningen hoogtes hebben van 7 tot 9 m.
17.1. Op grond van artikel 11.2.2, onder B, onder b, van de planregels geldt op gronden met de bestemming "Woongebied" een maximum bouwhoogte van 11 m en een maximum goothoogte van 4,5 m. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat door de bouwhoogte van 11 m te combineren met een lage goothoogte van 4,5 m het stedenbouwkundige beeld aansluit bij de bestaande bebouwing in en rond het plangebied. Volgens de raad ontstaat door het toepassen van een lagere goothoogte een schaalverkleining en een goede aansluiting bij zowel het agrarische landschap als de bestaande bebouwing. Verder heeft de raad onderkend dat de maximum bouwhoogte voor de nieuwe woningen iets hoger ligt dan de maximum bouwhoogte van de bestaande bebouwing. De hoogte van de bestaande bebouwing in het deelgebied Keimate varieert van ongeveer 7 m tot ongeveer 10 m. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze afwijking aanvaardbaar is, gelet op de combinatie met de lagere goothoogte waardoor kleinschaligheid en een goede aansluiting op het landschap en de bestaande bebouwing wordt bewerkstelligd. Verder heeft de raad in de belangenafweging betrokken dat het gewenst en soms ook noodzakelijk is om met een, ten opzichte van de bestaande bebouwing, wat hogere bouwhoogte te werken. Dit is bijvoorbeeld noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de door de jaren heen gewijzigde bouwregelgeving waardoor bijvoorbeeld hogere plafonds zijn voorgeschreven en voldaan moet worden aan verduurzamingsregels/doelen. Dat is ook de reden dat er een afwijkingsbevoegdheid in de planregels is opgenomen voor een bouwhoogte van 12,5 m. De afwijkvergunning mag alleen verleend worden als geen sprake is van een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld zoals vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan, aldus de raad.
17.2. Gelet op de door de raad gegeven toelichting heeft de raad een bouwhoogte van maximaal 11 m, respectievelijk 12,5 m, stedenbouwkundig aanvaardbaar mogen achten. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het bestemmingsplan voorziet in een lage goothoogte ten opzichte van de bouwhoogte. Daarbij komt dat alle hoofdgebouwen volgens artikel 11.2.2, onder B, onder c, van de planregels met een kap worden gebouwd. De toegestane bouwmassa in relatie tot de bestaande bebouwing in de omgeving vormt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet tot de in het bestemmingsplan vastgelegde bouwhoogte heeft mogen komen. Daarbij heeft de raad terecht ook nog benadrukt dat de 12,5 m uitsluitend een afwijkbevoegdheid betreft en dat een bouwhoogte van 12,5 m niet bij recht is toegestaan. Het betreft een uitzonderingssituatie, waaraan een nader toetsingsmoment is gekoppeld.
Het betoog slaagt niet.
Bouwmogelijkheden perceel [appellant sub 11]
18. [appellant sub 11] voert aan dat hij in de veronderstelling was dat het bestemmingsplan het mogelijk zou maken dat hij op zijn perceel [locatie 4] (links van het perceel [locatie 5]) een nieuw bijgebouw mocht realiseren, mits dat bijgebouw een kantoorfunctie krijgt. Daartoe heeft hij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, maar die is door het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 7 juni 2022 buiten behandeling gesteld vanwege strijd met het bestemmingsplan. [appellant sub 11] stelt dat hij het gemeentebestuur om medewerking heeft verzocht om de bestaande schuur te mogen uitbreiden en als kantoor te mogen gebruiken. Het gemeentebestuur was hiermee akkoord en zou dit in de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan opnemen. Het wekt bij [appellant sub 11] verbazing dat bij toetsing aan het bestemmingsplan door het college blijkt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. In dit verband wijst hij ook op e-mailcorrespondentie tussen hem en medewerkers van de gemeente, waaruit volgens hem blijkt dat is toegezegd dat hij zijn bouwplan mocht realiseren, dat dit op grond van het bestemmingsplan toegestaan zou zijn en dat hij meer dan 125 m2 mocht realiseren aan bebouwing. Met andere woorden: dat hij bovenop de nu in het bestemmingsplan opgenomen 125 m2 nog vergunningvrije bouwmogelijkheden over zou hebben.
18.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat er op 27 januari 2023 alsnog vergunning is verleend voor het door [appellant sub 11] gewenste kantoor. Maar [appellant sub 11] is hier niet tevreden over. Hij wenst ook een overkapping te realiseren en een berging en volgens hem is toegezegd dat dit zou mogen. Op het perceel [locatie 4] ligt een vlak met de functieaanduiding "kantoor". Als maatvoering geldt een maximum bebouwd oppervlak van 125 m2 met een maximum bouwhoogte van 9 m en een maximum goothoogte van 3 m. Ter zitting is duidelijk geworden dat [appellant sub 11] in de veronderstelling was dat hij daarnaast nog andere bouwmogelijkheden zou hebben bovenop de 125 m2 die in het bestemmingsplan is opgenomen. De raad is in het verweerschrift niet ingegaan op deze stellingen van [appellant sub 11], terwijl de gemachtigde van de raad het nadere stuk waarin dit staat twee keer heeft ontvangen.
Gelet hierop kleeft er aan het vaststellingsbesluit een motiveringsgebrek. De Afdeling geeft de raad mee het door [appellant sub 11] gestelde bij het in het kader van de hersteloperatie te nemen nieuwe besluit te betrekken en zijn standpunt daarover nader te motiveren.
Het betoog slaagt.
Woon- en leefklimaat
[appellant sub 10]
19. [appellant sub 10] woont op het perceel [locatie 3] in Lent. De afstand tussen het bouwvlak op zijn perceel en de grens van het bestemmingsvlak "Woongebied" aan de achterzijde is ongeveer 29 m en de afstand tot het bouwvlak op die bestemming is ongeveer 34 m.
19.1. [appellant sub 10] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met het beeldkwaliteitsplan. Hij voert daartoe aan dat de zogenoemde buurtschappen in het deelgebied Keimate volgens het beeldkwaliteitsplan een kleinschalige sfeer dienen te hebben, maar in het deelgebied Keimate worden in totaal 63 woningen mogelijk gemaakt. Zoveel woningen is niet te rijmen met het beoogde karakter van de nieuwe buurtschappen. Dat er in totaal 63 woningen zijn voorzien baseert [appellant sub 10] op het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende stikstofrapport waaruit volgt dat er binnen het deelgebied Keimate 45 nieuwe woningen zijn gepland. Inclusief de bestaande woningen zijn dat 63 woningen, aldus [appellant sub 10].
19.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het aantal woningen in deelgebied Keimate ruimtelijk aanvaardbaar is. In wat [appellant sub 10] aanvoert, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor de conclusie dat het bestemmingsplan vanwege het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt in strijd is met het beeldkwaliteitsplan. Zoals de raad heeft toegelicht, leidt het maximaal aantal woningen op de gronden in Keimate met bestemming "Woongebied" niet tot overschrijding van het uitgangspunt in het beeldkwaliteitsplan van gemiddeld 25 woningen per hectare. Verder heeft de raad toegelicht dat het kleinschalige karakter zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan tot uitdrukking komt in de planregels. Zo staan de planregels er aan in de weg dat lange rijen met woningen worden gebouwd. In plaats daarvan zijn volgens de raad clusters van woningen toegestaan. Dit is niet door [appellant sub 10] bestreden.
Het betoog slaagt niet.
[appellant sub 9] en anderen
20. [appellant sub 9] en anderen wonen aan [locatie 6] en [locatie 7] in Lent. Zij betogen dat hun woon- en leefklimaat in onevenredige mate wordt aangetast, omdat het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt op korte afstand van hun woningen. Zij wensen meer groen en een ruimere afstand tot het bouwvlak ten opzichte van hun percelen.
20.1. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 9] en anderen niet onevenredig wordt aangetast. De afstand tussen het bouwvlak op perceel [locatie 6] en de grens van het bestemmingsvlak "Woongebied" is ongeveer 5 m en de afstand tot het bouwvlak op die bestemming is ongeveer 10 m. De afstand tussen het bouwvlak op het perceel [locatie 7] en de grens van het bestemmingsvlak "Woongebied" is ongeveer 11 m en de afstand tot het bouwvlak op die bestemming is ongeveer 16 m. Op grond van artikel 11.2.2, onder B, onder a, van de planregels mogen hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding "bouwvlak". Daarnaast mag op grond van sub e de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden niet minder bedragen dan 4 m. Op grond van sub f mag de afstand van een halfvrijstaand hoofdgebouw of een bouwblok met meerdere woningen tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde niet minder bedragen dan 4 m. Weliswaar mogen bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht, maar de goot- en bouwhoogte is beperkt. Gelet op de afstanden van de voorziene bebouwing tot de woningen en woonpercelen van [appellant sub 9] en anderen, ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 9] en anderen, meer specifiek dat het plan niet leidt tot een onevenredige afname van privacy, zonlicht of een onevenredige inbreuk op hun uitzicht.
Het betoog slaagt niet.
21. [appellant sub 9] en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan meer dan 650 nieuwe woningen mogelijk maakt, omdat binnen de bestemming "Wonen" ook nieuwe woningen zijn voorzien. Dus niet alleen op gronden met de bestemming "Woongebied". Dit betekent dat de planregels in zoverre onjuist zijn, aldus [appellant sub 9] en anderen.
21.1. De raad heeft toegelicht dat hij heeft beoogd om binnen het plangebied in totaal maximaal 650 nieuwe woningen mogelijk te maken. De huidige planregeling bepaalt dat binnen de bestemming "Woongebied" maximaal 650 woningen zijn toegestaan. Dit volgt uit artikel 11.2.2, onder A, onder a, van de planregels, dat luidt als volgt: "het maximaal aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt 650." Hier had volgens de raad 635 woningen moeten staan. Dit omdat [appellant sub 9] en anderen terecht stellen dat er op gronden met de bestemming "Wonen" ook nog 15 nieuwe woningen mogelijk zijn gemaakt. De raad heeft voorgesteld om dit gebrek te herstellen door artikel 11.2.2, onder A, onder a, van de planregels als volgt te wijzigen: "het maximaal aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt 635."
De Afdeling geeft de raad mee dit gebrek mee te nemen in het aangekondigde herstelbesluit.
In zoverre slaagt het betoog.
[appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7]
22. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] wonen aan [locaties] te Lent. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun uitzicht. In dat verband wijzen zij op de maximum bouwhoogte van 11 m voor de woningen in het plangebied. Voor de overbrugging tegenover hun woningen ontbreekt daarnaast een maximale maatvoering, zodat een hoge boogbrug planologisch is toegestaan. Bovendien is in de planregels niet gedefinieerd wat onder "overbrugging" moet worden verstaan, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
22.1. Het is niet uit te sluiten dat de realisering van het plan feitelijk zal leiden tot verlies van uitzicht voor [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7]. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het uitzicht vanuit hun woningen niet zodanig zal worden belemmerd dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij betrekt de Afdeling dat uit artikel 11.2.2, aanhef en onder B, onder b, van de planregels in samenhang met de verbeelding de toegestane bouw- en goothoogtes volgen. De maximaal toegestane bouwhoogte voor de gronden ten oosten van de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] bedraagt 11 m. Zoals hiervoor onder 17.2 is geoordeeld, heeft de raad - gelet op de door hem gegeven toelichting - een bouwhoogte van maximaal 11 m stedenbouwkundig aanvaardbaar mogen achten.
Over de voorziene overbrugging tegenover de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] overweegt de Afdeling als volgt. Aan een strook grond ten oosten van hun woningen zijn de bestemmingen "Water" en "Groen" en de gebiedsaanduiding "overige zone - ontsluiting" toegekend. Op de gronden met de bestemmingen "Water" en "Groen" mogen op grond van de artikelen 9.2.2, aanhef en onder e, en 5.2.2, aanhef en onder d, van de planregels overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, met een bouwhoogte van 5 m worden opgericht. Uit artikel 19.2 van de planregels volgt verder dat op de gronden met de aanduiding "overige zone - ontsluiting" een ontsluiting ten behoeve van doorgaand en langzaam verkeer is toegestaan met een waterhuishoudkundige voorziening, zoals een overbrugging. Gelet op de bouwhoogte van 5 m, is de bedoelde hoge boogbrug niet toegestaan. Hoewel in de planregels niet is gedefinieerd wat onder overbrugging moet worden verstaan, overweegt de Afdeling dat uit artikel 19.2 van de planregels volgt dat hiermee een waterhuishoudkundige voorziening wordt bedoeld die wordt gebruikt als een ontsluiting ten behoeve van doorgaand en langzaam verkeer.
Gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheid dat de afstand tussen de gronden waar de nieuwe woningen zijn voorzien en de woningen aan Het Buske ongeveer 50 m bedraagt, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het uitzicht ter plaatse van de woningen van appellanten niet onaanvaardbaar zal worden aangetast door het plan. Zoals hierna onder 34.1 is overwogen, zal bovendien met het bestemmingsplan een bijdrage worden geleverd aan de opgave om woningen toe te voegen aan de regionale woonmarkt.
De betogen slagen niet.
[appellant sub 8] en anderen
23. [appellant sub 8] en anderen wonen aan de [locatie 8] in Lent, [locatie 9] in Lent, [locatie 10] in Lent en [locatie 11] in Lent. Zij betogen dat er ten onrechte op korte afstand van hun woningen bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor vrezen zij geluidsoverlast, verminderde privacy, verminderd uitzicht en verminderde zoninstraling, zodat hun woongenot wordt aangetast.
23.1. De afstand tussen het bouwvlak op het perceel [locatie 8] en de grens van het bestemmingsvlak "Woongebied" is aan de achterzijde ongeveer 11 m en de afstand tot het bouwvlak op dat bestemmingsvlak is ongeveer 16 m. De afstand tussen het bouwvlak op het perceel [locatie 9] en de grens van het bestemmingsvlak "Woongebied" is aan de achterzijde ongeveer 12 m en de afstand tot het bouwvlak op dat bestemmingsvlak is ongeveer 17 m. Wat betreft het perceel [locatie 10] zijn de afstanden respectievelijk 5 m en 10 m. Bij het perceel [locatie 11] is de afstand aan de achterzijde respectievelijk 35 m en 40 m. Aan de noordzijde ligt het bouwvlak op een afstand van ongeveer 8,5 m en het bestemmingsvlak op ongeveer 3,5 m.
23.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende is geborgd dat rekening wordt gehouden met de belangen van [appellant sub 8] en anderen. Er is volgens de raad geen sprake van onaanvaardbare geluidhinder als gevolg van de nieuwe woningen of een vermindering van uitzicht of onaanvaardbare aantasting van privacy en/of de bezonningssituatie.
Gelet op wat hiervoor ten aanzien van [appellant sub 9] en anderen is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding om hier ten opzichte van [appellant sub 8] en anderen anders te oordelen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan wat betreft de aspecten privacy, schaduwwerking, geluid en uitzicht niet leidt tot een zodanig onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 8] en anderen dat de raad, gelet daarop, het plan niet heeft kunnen vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
[appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]
24. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] wonen aan de [locatie 1] in Lent. Zij betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing negatieve gevolgen heeft voor bezonning en privacy op hun woonperceel. Het plan maakt volgens [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ten onrechte het oprichten van bijgebouwen van maximaal 5 m hoog tot aan de perceelgrens mogelijk. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen verder dat het bestemmingsplan zal leiden tot verstoring van het landelijke, open karakter van de Vossenpelssestraat. De open plekken worden allemaal volgebouwd en de nieuwe bebouwing wordt dicht op de oude lintbebouwing gerealiseerd. Hierdoor is het lint niet meer als zodanig te herkennen, aldus [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B].
24.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] wijzen op de gevolgen van de vermindering van zonlichtintreding en de aantasting van privacy, er geen onaantastbaar recht bestaat op privacy. Wel moet dit belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de belangenafweging betrokken worden. Volgens de raad leidt het bestemmingsplan niet tot een zodanige aantasting van privacy, dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen. Daarbij weegt voor de raad het voorzien in de woningbouwbehoefte en het ontwikkelen van de Vossenpels Noord als woningbouwlocatie zwaar. Ook acht de raad van belang dat het bestemmingsplan uitsluitend aan de westzijde van de tuin van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] nieuwe woningen mogelijk maakt, dat het plangebied, in ieder geval voor wat betreft het groen, overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan zal worden ingericht en de concrete bouwplannen hieraan ook, in het kader van de welstandstoets, zullen worden getoetst. Evenmin zal het bestemmingsplan volgens de raad leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zonlichtintreding in de woning en/of tuin van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], omdat het bestemmingsplan alleen aan de westzijde nieuwe woningen mogelijk maakt. Naast het feit dat de overige aangrenzende percelen ongewijzigd blijven en er daarmee voldoende zonlicht zal intreden in de woning en tuin, zullen de voorziene woningen en eventuele bijbehorende bouwwerken, gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ten opzichte van de gronden met de bestemming "Woongebied", slechts beperkt invloed hebben op de zonlichtintreding.
24.2. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en de gronden met de bestemming "Woongebied" ongeveer 14,5 m bedraagt. De afstand tot het bouwvlak is ongeveer 19,5 m. Omdat er op het stuk grond tussen de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Woongebied" geen bouwvlak ligt, kan daar geen hoofdgebouw worden opgericht. Nieuwe woningen kunnen pas op ruime afstand van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat van een onevenredige aantasting van zonlichtintreding en privacy door het mogelijk maken van nieuwe woningen in zoverre geen sprake is.
Wat betreft de mogelijkheid om op grond van artikel 11.2.2, onder B, van de planregels bijgebouwen op te richten tot aan de perceelgrens met een maximale bouwhoogte van 5 m ligt dit anders. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het bieden van die mogelijkheid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat deze mogelijkheid, zoals door de raad is gesteld, aansluit bij de regeling voor vergunningvrij bouwen in artikel 2, onderdeel 3, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is daarvoor onvoldoende. Daarmee is immers niet toegelicht waarom de raad niet heeft volstaan met die reeds uit de wet voortvloeiende mogelijkheid maar in plaats daarvan een aanvullende bouwmogelijkheid in het plan heeft verkozen. Omdat de raad heeft nagelaten deugdelijk te motiveren waarom hij deze in de planregels neergelegde mogelijkheid ruimtelijk aanvaardbaar vindt, is het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld.
Over het karakter van de lintbebouwing heeft de raad de betrokken belangen afgewogen en een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang van woningbouw dan aan het belang van het behoud en ongewijzigde instandhouding van het bestaande gebruik in het plangebied, met als gevolg dat het bestaande landelijke en open karakter enigszins zal worden aangetast. Bovendien heeft de raad erop gewezen dat, conform het beeldkwaliteitsplan, zoveel mogelijk wordt aangesloten op de landschappelijke kenmerken en de bestaande lintbebouwing.
De conclusie is dat het besluit voor zover het voorziet in het oprichten van bijgebouwen van maximaal 5 m hoog tot aan de perceelgrens door de raad in strijd met artikel 3:46 van de Awb is vastgesteld. De Afdeling geeft de raad mee ook dit punt te betrekken bij het te nemen herstelbesluit.
Het betoog slaagt.
[appellant sub 11]
25. [appellant sub 11] woont aan de [locatie 4] in Lent. [appellant sub 11] is tevens eigenaar van de naastgelegen woning aan de [locatie 5] ten oosten van zijn woning, die hij verhuurt. Beide woningen liggen in het zuiden van het plangebied. [appellant sub 11] betoogt dat het bestemmingsplan over de gehele breedte van de achtertuinen van zijn beide woningen, het mogelijk maakt om aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en vergunningsvrije bouwwerken te bouwen. Hij stelt dat de raad zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen. Zijn uitzicht wordt beperkt, zijn aantal uren zonlicht wordt beperkt en hij vreest voor geluidsoverlast.
25.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van zodanige aantasting van privacy en vermindering van zonlichtintreding dat dit ruimtelijk onaanvaardbaar is of de gevolgen hiervan voor [appellant sub 11] onevenredig nadelig zijn. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, dat de zonlichtintreding in de huidige situatie al beperkt is vanwege de ligging van de tuinen op het noorden en dat de afstand van zijn woningen tot de bestemmingsgrens van de bestemming "Woongebied" 9 m en 10 m bedraagt. De afstand tot het bouwvlak is 14 m en 15 m. Dit betekent dat er geen woningen op korte afstand van de woningen van [appellant sub 11] gerealiseerd kunnen worden. De raad heeft, gelet op de beleidsruimte die hij heeft, meer gewicht mogen toekennen aan het belang van woningbouw dan aan het belang van [appellant sub 11] bij behoud van een vrij uitzicht. De raad heeft zich daarbij ook op het standpunt mogen stellen dat de bezonningssituatie in de tuinen en/of woningen van [appellant sub 11] niet onevenredig nadelige gevolgen zal ondervinden door het bestemmingsplan. Hierbij heeft de raad mogen betrekken dat het plan beperkt tot geen invloed heeft op de bezonningssituatie van de percelen van [appellant sub 11], omdat het plan alleen ten noorden van de percelen van [appellant sub 11] bebouwing mogelijk maakt. Verder heeft de raad toegelicht dat uit het aan het plan ten grondslag liggende akoestische onderzoek volgt dat er geen onaanvaardbare situatie zal optreden als gevolg van wegverkeerlawaai. Daarnaast acht de raad het niet aannemelijk dat het gebruik van de nieuwe woningen zal leiden tot zodanige geluidsoverlast dat dit onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 11]. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 11] hierover naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de negatieve gevolgen van het plan voor zijn woon- en leefklimaat wel onevenredig zijn.
Het betoog slaagt niet.
Ontsluitingsstructuur
Alternatieven
26. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat de ontsluiting van het plangebied via Het Buske evengoed ter plaatse van Pelseland, de Vossenpelssestraat of de nog aan te leggen Dorpensingel kan worden gerealiseerd.
Een ontsluiting via Pelseland is volgens hen denkbaar, omdat er genoeg technische oplossingen zijn om deze ontsluiting mogelijk te maken, zoals het verplaatsen van het kunstwerk, te weten, een duiker in het water dat naast Het Buske loopt waarover een fietspad is aangelegd, dat is gelegen bij deze straat. De onmogelijkheid van een ontsluiting via Pelseland is niet aangetoond.
Een ontsluiting via de Vossenpelssestraat of een nog aan te leggen Dorpensingel is volgens hen geschikter dan een ontsluiting via Het Buske, omdat deze wegen ruimer van opzet zijn en er minder doorgaand fietsverkeer langskomt ten opzichte van de voorziene ontsluiting via Het Buske. Ook zal bij deze wegen sprake zijn van minder opstoppingen en een verkeersveiligere situatie.
Ten onrechte heeft de raad deze alternatieve ontsluitingen niet onderzocht, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
26.1. In paragraaf 2.3.3.3 van de plantoelichting staat dat wordt uitgegaan van de volgende ontsluitingsstructuur, waarbij het de intentie is om de Vossenpelssestraat niet verder te belasten.
De noordkant van het plangebied zal via een ontsluiting ten zuiden van Pelseland op Het Buske worden ontsloten. Hiervoor dient een knip in Pelseland te worden aangebracht. Pelseland blijft als fietsverbinding in stand. Bij Smitjesland zal ook een knip worden aangebracht om sluipverkeer te voorkomen.
Het midden van het plangebied zal via een te realiseren verbinding op de rotonde met Vrouwe Udasingel worden ontsloten. Hierbij geldt het uitgangspunt dat er geen doorgaande verbindingen vanaf Het Buske/Turennesingel richting de Vossenpelssestraat worden gerealiseerd, zodat sluipverkeer kan worden voorkomen.
De zuidkant van het plangebied zal via de Vossenpelssestraat worden ontsloten. Het is de verwachting dat de verkeersdruk op deze straat beperkt zal toenemen, omdat de verkeersbewegingen afkomstig zullen zijn van een beperkt aantal woningen, zo staat in de plantoelichting.
26.2. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] kunnen zich niet verenigen met de voorziene ontsluiting op Het Buske, waarmee de noordkant van het plangebied zal worden ontsloten. Zij hebben in dat verband alternatieve ontsluitingen aangedragen. Over het realiseren van een ontsluiting bij Pelseland in plaats van bij Het Buske, heeft de raad in de zienswijzennota, het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat hij vanwege de verkeersveiligheid auto’s en fietsers wil scheiden, waardoor een ontsluiting bij Pelseland niet geschikt is. Als een ontsluiting bij Pelseland zou worden gerealiseerd, zou ook de bochtstraal van de weg moeten worden aangepast, waardoor parkeerplaatsen bij het aangrenzende appartementencomplex zullen verdwijnen. Dat vindt de raad niet gewenst. Bovendien ligt er een duiker bij de oversteek van Pelseland naar de Groot-Brittanniëstraat, die qua draagkracht niet geschikt is voor autoverkeer.
Voor zover wordt betoogd dat de ontsluiting niet bij Het Buske maar bij de Vossenpelssestraat of bij de nog aan te leggen Dorpensingel moet worden gerealiseerd, is van belang dat de raad in de zienswijzennota en paragraaf 2.2.3.3 van de plantoelichting heeft toegelicht dat het de ambitie is om de Vossenpelssestraat niet verder te belasten. Op de zitting heeft de raad verder toegelicht dat op de datum waarop hij het herstelbesluit heeft vastgesteld, er nog geen bestemmingsplan voor de Dorpensingel was vastgesteld. Dit betekent dat de raad daarmee geen rekening heeft hoeven te houden.
Gelet op het voorgaande en gegeven de aan de raad toekomende beleidsruimte, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor een ontsluiting op Het Buske is gekozen.
De betogen slagen niet.
Verkeer
- Gehanteerde uitgangspunten bij het berekenen van de verkeersgeneratie
27. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat de raad bij het berekenen van de toekomstige verkeersgeneratie is uitgegaan van onjuiste aannames. In de zienswijzennota staat dat uit wordt gegaan van een verkeersgeneratie van 1.350 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal (hierna: mvt/werkdag) bij de ontsluiting via Het Buske, maar dit is volgens hen een onderschatting van de werkelijkheid. Het is onzeker hoeveel woningen precies op Het Buske zullen worden ontsloten. De raad had verder geen rekening kunnen houden met de aanleg van de Dorpensingel, aangezien de benodigde bestemmingsplanprocedure nog moet worden doorlopen. Bovendien heeft de raad niet onderkend dat de knip op de Vossenpelssestraat bij de Zandsestraat niet zal worden gerealiseerd, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
27.1. In de zienswijzennota is ingegaan op het aspect verkeer. Hierin staat dat de nota "Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets" van toepassing is. Daarin is vermeld dat bij het berekenen van de verkeersgeneratie gebruik moet worden gemaakt van de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: de CROW-publicatie).
Omdat in het bestemmingsplan is gewerkt met woongebieden, is op basis van de vuistregels uit de CROW-publicatie op globaal niveau de verkeersgeneratie per werkdag berekend. Uitgegaan is van het woonmilieutype "Groen-stedelijk", waarvoor het gemiddeld aantal mvt/werkdag 6,4 bedraagt. Gelet op dit kencijfer en op de omstandigheid dat het plan voorziet in 650 woningen op grond van artikel 11.2.2, aanhef en onder A, onder a, van de planregels, wordt de volgende verkeersgeneratie verwacht:
- 1.350 mvt/werkdag bij de ontsluiting via Het Buske;
- 2.050 mvt/werkdag bij de ontsluiting op de rotonde met de Vrouwe Udasingel;
- 750 mvt/werkdag bij de ontsluiting op de Vossenpelssestraat.
In de zienswijzennota en het verweerschrift staat verder dat Het Buske is ingericht als gebiedsontsluitingsweg met een capaciteitsstreefwaarde van 6.000 mvt/etmaal. Er geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. De verkeersprognose in 2034 voor Het Buske bedraagt ongeveer 3.800 mvt/werkdag. Dit is inclusief de voorziene ontwikkeling van het plangebied.
27.2. Het betoog dat in de zienswijzennota de toekomstige verkeersgeneratie bij de ontsluiting via Het Buske is onderschat, volgt de Afdeling niet. Hiervoor onder 26.1 is uiteengezet hoe de ontsluitingsstructuur van het plangebied eruit zal komen te zien. Gelet hierop acht de Afdeling het aannemelijk dat bij de ontsluiting via Het Buske de verkeersgeneratie 1.350 mvt/werkdag zal bedragen. De verkeersprognose in 2034 voor Het Buske bedraagt ongeveer 3.800 mvt/werkdag, waarmee binnen de capaciteitsstreefwaarde van 6.000 mvt/etmaal zal worden gebleven. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat Het Buske de toekomstige verkeerstoename kan verwerken.
Wat betreft het betoog dat de raad geen rekening had kunnen houden met de aanleg van de Dorpensingel aangezien de benodigde bestemmingsplanprocedure nog moet worden doorlopen, merkt de Afdeling op dat uit de zienswijzennota ook niet volgt dat de verkeersgevolgen van de aanleg van de Dorpensingel bij de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie zijn betrokken. Overigens is in de zienswijzennota opgemerkt dat door de aanleg van de Dorpensingel de Vossenpelssestraat zal worden ontlast.
Voor zover de raad niet zou hebben onderkend dat de knip op de Vossenpelssestraat bij de Zandsestraat niet zal worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling als volgt. Hiervoor onder 26.1 is uiteengezet hoe de ontsluitingsstructuur van het plangebied eruit zal komen te zien. Het realiseren van een knip op de Vossenpelssestraat bij de Zandsestraat is geen bepalend onderdeel van deze ontsluitingsstructuur. De omstandigheid dat deze knip niet zal worden gerealiseerd, wat daarvan ook zij, maakt de beoordeling van de beoogde ontsluiting dan ook niet anders.
27.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad bij het berekenen van de toekomstige verkeersgeneratie is uitgegaan van onjuiste aannames.
De betogen slagen niet.
- Verkeersveiligheid
28. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] vrezen dat verkeersonveilige situaties op Het Buske zullen ontstaan. Zij wijzen erop dat in de huidige situatie al te hard wordt gereden. Een onderzoek naar het effect van de verkeerstoename als gevolg van het plan op de verkeersveiligheid kon daarom niet achterwege blijven. Er is bovendien nog geen verkeersbesluit genomen voor het afwaarderen van Het Buske naar een erftoegangsweg, waar een snelheidsregime van 30 km/uur zal gelden, zo stellen [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
28.1. Hiervoor onder 27.1 is uiteengezet dat de verkeersprognose in 2034 voor Het Buske ongeveer 3.800 mvt/werkdag bedraagt. Gelet op de capaciteitsstreefwaarde van Het Buske van 6.000 mvt/etmaal, kan Het Buske deze intensiteiten verwerken. In het verweerschrift staat dat de met het plan voorziene ontsluiting zo op Het Buske zal worden aangesloten dat er geen onveilige situaties voor fietsers en voetgangers zullen ontstaan.
In het verweerschrift staat verder dat Het Buske zal worden afgewaardeerd tot erftoegangsweg, waar een snelheidsregime van 30 km/u zal gelden. Ten tijde van de met het plan voorziene ontsluiting op Het Buske zal een verkeersbesluit worden genomen, zo staat in het verweerschrift. Hierdoor is naar het oordeel van de Afdeling genoegzaam gebleken dat het gemeentebestuur voor Het Buske een snelheidsregime van 30 km/u zal invoeren.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad om die redenen zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties. Een onderzoek naar het effect van de verkeerstoename als gevolg van het plan op de verkeersveiligheid kon daarom achterwege blijven.
De betogen slagen niet.
Geluid
29. Ter voorbereiding op het bestemmingsplan is het rapport "Akoestisch onderzoek. Bestemmingsplan Nijmegen Vossenpels-Noord" van 11 maart 2021 (hierna: het akoestisch onderzoek) opgesteld. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn door de raad ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare geluidssituatie.
30. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] vrezen geluidsoverlast te ondervinden van de voorziene ontsluiting tegenover hun woningen. Volgens hen kon het akoestisch onderzoek niet aan het plan ten grondslag worden gelegd. Het akoestisch onderzoek is namelijk gestoeld op een verkeersmodel dat niet transparant en raadpleegbaar is. Het akoestisch onderzoek is verder gebaseerd op de aanname dat voor Het Buske een snelheidsregime van 30 km/uur geldt, terwijl het benodigde verkeersbesluit niet is genomen, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
30.1. Het akoestisch onderzoek bevat een beschrijving van de situatie, de gehanteerde uitgangspunten en de resultaten.
Over Het Buske staat in paragraaf 3.2 van het akoestisch onderzoek dat het snelheidsregime van 50 km/uur zal worden verlaagd naar 30 km/uur, waardoor langs deze weg geen geluidzone aanwezig is en geen akoestisch onderzoek hoeft te worden verricht. Voor de volledigheid is de geluidbelasting als gevolg van deze weg toch berekend.
In paragraaf 4.2 van het akoestisch onderzoek is vermeld dat voor de toekomstige situatie een prognose is gemaakt van de verkeersintensiteiten en de verdeling in drie voertuigcategorieën, namelijk lichte-, middelzware- en zware motorvoertuigen. Er is gebruik gemaakt van het verkeersmodel 2031-74H. Dit model gaat uit van een relatief hoge bevolkings- en economische groei. In het rapport "Ontwikkelingen 2019-2029/31. Actualiseringronde RVMK Arnhem en Nijmegen 2020 (update Nijmegen najaar)" van 22 oktober 2020, dat als bijlage 4 bij het akoestisch onderzoek is gevoegd, staat welke ontwikkelingen zijn meegenomen in het regionale verkeersmodel.
In paragraaf 5.1 van het akoestisch onderzoek zijn de resultaten opgenomen. Voor een aantal woningen wordt de voorkeursgrenswaarden voor wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder overschreden, maar niet voor de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] aan Het Buske.
30.2. Het betoog dat het verkeersmodel niet transparant is, volgt de Afdeling, gelet op het voorgaande niet. Er is gebruik gemaakt van het verkeersmodel 2031-74H. In het rapport dat als bijlage 4 bij het akoestisch onderzoek is gevoegd, is beschreven welke ontwikkelingen zijn meegenomen in dit verkeersmodel. Omdat dit omvangrijke stukken zijn, kon bovendien een afspraak met de gemeente worden gemaakt om die stukken te raadplegen, zo staat in het verweerschrift.
Over het betoog dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op de aanname dat voor Het Buske een snelheidsregime van 30 km/uur geldt terwijl het benodigde verkeersbesluit niet is genomen, merkt de Afdeling op dat, ondanks dat geen geluidzone aanwezig is als het snelheidsregime van 30 km/uur geldt, voor de volledigheid de geluidbelasting als gevolg van deze weg is berekend.
30.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich om die redenen bij de vaststelling van het plan niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren.
Gelet op de uitkomst van het akoestisch onderzoek, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch rapport volgt dat aan de geluidsgrenswaarden van de Wet geluidhinder kan worden voldaan wat betreft de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] aan Het Buske.
30.4. Een goede ruimtelijke ordening wordt voor het aspect geluid slechts gedeeltelijk ingevuld door de Wet geluidhinder en heeft daarbuiten een zelfstandige betekenis.
De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar akoestisch klimaat voor [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7]. In de belangenafweging heeft de raad gewicht toegekend aan de omstandigheid dat bij de woningen aan Het Buske in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van hogere verkeersintensiteiten en daardoor een hogere geluidbelasting, dan daadwerkelijk het geval zal zijn. De raad heeft verder van belang mogen achten dat Het Buske zal worden afgewaardeerd tot erftoegangsweg, waar een snelheidsregime van 30 km/u zal gelden.
30.5. De betogen slagen niet.
Inschijnende koplampen
31. Royal Haskoning DHV heeft het rapport "Beoordeling lichthinder" van 31 augustus 2022 (hierna: het lichthinderonderzoek) opgesteld. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn door de raad ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare lichthinder vanwege inschijnende koplampen.
- Gehanteerde uitgangspunten in het lichthinderonderzoek
32. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het lichthinderonderzoek is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Volgens hen wordt ten onrechte uitgegaan van een te lage koplamphoogte vanwege de huidige trend van hogere instapauto’s. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het verkeer richting de voorziene woningen het plangebied in de ochtend zal moeten verlaten. In de wintermaanden zal dit voor lichthinder zorgen. Te meer, omdat het verkeer het plangebied min of meer tegelijk zal verlaten.
Daarnaast betogen [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] dat het de vraag is of de aanname reëel is dat de voorziene brug op straatniveau zal worden gerealiseerd. Het grondpeil van het plangebied is namelijk 1 m hoger dan het grondpeil bij Het Buske. Ook hadden volgens hen de gevolgen van het licht afkomstig van de koplampen van auto’s die zich bevinden op een afstand van 40 m van Het Buske moeten worden bekeken.
Ten aanzien van de woning aan [locatie 2] wordt uitgegaan van een kozijnhoogte van ongeveer 80 cm, terwijl deze hoogte 69,5 cm bedraagt. Ook wordt opgemerkt dat de aanwezige heg lichthinder zal tegengaan, terwijl het aanleggen van deze heg een eigen keuze is geweest, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
32.1. Het lichthinderonderzoek gaat in op het aspect lichthinder bij de noordelijke ontsluiting van het plangebied op Het Buske. Het lichthinderonderzoek bevat een beschrijving van de gehanteerde uitgangspunten, de beoordeling van de situatie en de conclusie.
32.2. Het betoog dat in het lichthinderonderzoek ten onrechte is uitgegaan van een te lage koplamphoogte, volgt de Afdeling niet. In paragraaf 2 van het lichthinderonderzoek staat namelijk dat is aangesloten bij de Regeling Voertuigen die op hoofdlijnen technische eisen stelt aan voertuigen, waaronder de afstelling van koplampen van auto’s. Deze regeling schrijft voor dat de hellingshoek van de lichtbundel minimaal moet uitkomen op 0,5% (5 cm per 10 m) als de onderste rand van de koplamp minder dan 80 cm boven het wegdek ligt. De hellingshoek van de lichtbundel moet minimaal uitkomen op 1% (10 cm per 10 m) als de onderste rand van de koplamp hoger dan 80 cm boven het wegdek ligt.
Weliswaar is in het lichthinderonderzoek geen rekening gehouden met de ochtendperiode in de winter, maar de Afdeling is van oordeel dat hiermee niet het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. In paragraaf 2 van het lichthinderonderzoek staat dat is uitgegaan van de periode van 19.00 uur tot 23.00 uur, omdat het in deze periode buiten donker is en op dat moment ook gebruik zal worden gemaakt van de woonkamer van de woning.
Over de hoogte van de voorziene brug en het licht, afkomstig van auto’s die zich bevinden op een afstand van 40 m van Het Buske, overweegt de Afdeling als volgt. Op pagina 2 van het lichthinderonderzoek is een schets opgenomen van de noordelijke ontsluiting van het plangebied op Het Buske. De meetpunten liggen niet op de voorziene brug en op een afstand van 40 m van Het Buske, maar ter hoogte van het fietspad dat parallel is gelegen aan Het Buske. Daarover heeft de raad op de zitting toegelicht dat dit de maatgevende locatie is vanwege de korte afstand tussen de woningen aan Het Buske en de auto’s die gebruik zullen maken van de ontsluiting. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van dit uitgangspunt heeft kunnen uitgaan.
Wat betreft de kozijnhoogte bij de woning aan [locatie 2], heeft de raad op de zitting toegelicht dat de kozijnhoogte is berekend ten opzichte van het peil van Het Buske. Om die reden is de kozijnhoogte berekend op 80 cm. Voor zover wordt gewezen op de heg bij de woning aan [locatie 2], wijst de Afdeling erop dat dit geen bepalend element in het lichthinderonderzoek is geweest, maar dat dit meer ten overvloede is opgemerkt.
32.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich om die redenen bij de vaststelling van het plan niet op het lichthinderonderzoek heeft mogen baseren.
De betogen slagen niet.
- Overlast van inschijnende koplampen
33. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] vrezen voor overlast van inschijnende koplampen van auto’s die gebruik zullen maken van de voorziene ontsluiting tegenover hun woningen. Zij wijzen er in dit verband op dat de verkeersgeneratie bij deze ontsluiting 1.350 mvt/werkdag zal bedragen. Volgens hen heeft de raad niet deugdelijk onderbouwd dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare lichthinder. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat in het bestemmingsplan mitigerende maatregelen hadden moeten worden opgenomen ter voorkoming van lichthinder door koplampen, zoals bij de Jo Eversstraat is gedaan.
33.1. In paragraaf 2 van het lichthinderonderzoek - en zoals hiervoor onder 27.1 uiteen is gezet - staat dat een verkeersgeneratie van 1.350 mvt/werkdag wordt verwacht bij de noordelijke ontsluiting van het plangebied op Het Buske. In paragraaf 4 van het lichthinderonderzoek wordt geconcludeerd dat in de avonduren het meeste verkeer richting het plangebied zal rijden. Slechts een beperkt deel van het verkeer zal het plangebied verlaten en zal dan langs Het Buske 77 en 79 in de richting van de Vrouwe Udasingel rijden. Gelet op de afstand tussen de auto’s en deze woningen, is het niet aannemelijk dat het directe licht de woningen binnen zal komen. Weliswaar kan diffuus licht op deze woningen terecht komen, maar het is niet aannemelijk dat dit tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zal leiden, zo staat in het lichthinderonderzoek.
33.2. Gelet op de uitkomst van het lichthinderonderzoek, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de lichtuitstraling die [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] als gevolg van het plan zullen ondervinden niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft dan ook het opnemen van mitigerende maatregelen ter voorkoming van lichthinder door koplampen in het plan achterwege kunnen laten.
Verder acht de Afdeling van belang dat [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] in een stedelijke omgeving wonen en enige hinder, zoals het geconfronteerd worden met licht vanwege autoverkeer, inherent is aan het wonen in zo’n omgeving. Zoals hierna onder 34.1 is overwogen, zal met het bestemmingsplan een bijdrage worden geleverd aan de opgave om woningen toe te voegen aan de regionale woonmarkt. De Afdeling merkt overigens nog op dat de noordelijke ontsluiting van het plangebied op Het Buske in het verlengde van de Pink Floydstraat zal worden gesitueerd.
De betogen slagen niet.
Nut en noodzaak
34. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het nut en de noodzaak van het plan niet zijn aangetoond. Op zeer korte afstand van het plangebied, namelijk ten noorden van de Lentse Plas, is sprake van harde plancapaciteit, die niet wordt aangesproken.
34.1. In paragraaf 3.4.2 van de plantoelichting is vermeld dat het plangebied deel uitmaakt van het gebied De Waalsprong en dat daar een bouwopgave van ongeveer 12.000 woningen tot 2030 geldt. Wat betreft het bedoelde gebied bij de Lentse Plas, heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat voor dit gebied het plan "Landschapszone - 11 (Landschappelijk wonen)" is vastgesteld. Dit plan behoort tot de harde plancapaciteit (onherroepelijke bestemmingsplannen) en is in zoverre in de behoeftetoets betrokken. Het betoog dat het nut en de noodzaak van het plan niet zijn aangetoond, volgt de Afdeling daarom niet.
De betogen slagen niet.
Aanlegfase
35. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat niet in de planregels is geborgd dat in de aanlegfase gebruik moet worden gemaakt van bepaalde typen werktuigen.
35.1. De Afdeling overweegt dat de raad ervan heeft kunnen afzien om in het plan vast te leggen welk type werktuigen voor de realisering van het voorziene bouwplan wordt gebruikt. Dit is primair een kwestie van uitvoering.
De betogen slagen niet.
EVRM
- Artikel 5 van het EVRM
36. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat het plangebied veel waarde heeft als wandel- en fietsgebied met een landelijk karakter, waarvan zij veel gebruik maken. Door het wegnemen van dit gebied, wordt hun vrijheid ingeperkt. Dat is in strijd met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7].
36.1. Artikel 5 van het EVRM luidt:
"1. Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
[…]."
36.2. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft overwogen in de zaak van Creanga tegen Roemenië, arrest van 23 februari 2012, nr. 29226/03, (www.echr.co.int.), ziet artikel 5 op de fysieke vrijheid van een persoon. Het gevoel van onvrijheid dat het bestemmingsplan bij [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] oproept, kan daarom niet worden aangemerkt als een inbreuk door de overheid op het recht op vrijheid in de zin van artikel 5 van het EVRM. Het plan is dus niet vastgesteld in strijd met dit artikel.
De betogen slagen niet.
- Artikel 8 van het EVRM
37. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] betogen dat als gevolg van het bestemmingsplan een landelijk recreatief gebied wordt opgeofferd. Dat is in strijd met artikel 8 van het EVRM.
37.1. Artikel 8 van het EVRM luidt:
"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
37.2. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de beroepsgronden van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad tekort is geschoten in een op hem rustende positieve verplichting om redelijke en gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 8, eerste lid, van het EVRM neergelegde rechten. Het vaststellen van het plan kan noodzakelijk worden geacht in het belang van één of meer van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelen. Voor zover al sprake zou zijn van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM vindt deze haar grondslag in de Wro en het op grond van die wet door de raad vastgestelde bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.
De betogen slagen niet.
Herhalen en inlassen zienswijze
38. Voor zover [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijzen als herhaald en ingelast in de beroepschriften te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op hun zienswijzen. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] hebben in de beroepschriften en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijzen onjuist of onvolledig zou zijn.
Het beroep van de Tennisvereniging
39. De Tennisvereniging is gevestigd aan de Jo Eversstraat 1 te Lent. Aan de gronden van de Tennisvereniging is de bestemming "Sport" toegekend. Aan de gronden ten noorden en ten oosten van de gronden van de Tennisvereniging is de bestemming "Woongebied" toegekend. Aan een deel van deze gronden is ook de gebiedsaanduiding "milieuzone - licht en geluid" toegekend.
Woongebied
40. De Tennisvereniging betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een beperking van haar gebruiksmogelijkheden. Ondanks de toezegging in de zienswijzennota en de op 22 december 2021 aangenomen motie, is niet in het bestemmingsplan geborgd dat geen (mantelzorg)woningen en/of andere gebouwen met gevoelige functies binnen een afstand van 50 m van de Tennisvereniging kunnen worden gerealiseerd. Aan de richtafstand van de VNG-brochure van 50 m wordt dus niet voldaan. Gelet hierop moet het bestemmingsplan worden vernietigd.
40.1. In het verweerschrift staat dat de raad heeft beoogd om geen (mantelzorg)woningen en/of andere gebouwen met gevoelige functies binnen een afstand van 50 m van de Tennisvereniging toe te staan. Op de zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan in zoverre niet strookt met de bedoeling van de raad. De raad heeft in dat verband gesteld dat het onder meer nodig is dat de omvang van de gronden waaraan de gebiedsaanduiding "milieuzone - licht en geluid" is toegekend en de artikelen 19.1.1 en 19.1.2 van de planregels worden gewijzigd.
Omdat de raad zich nu op een ander standpunt stelt dan bij de vaststelling van het plan, is het herstelbesluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
De gebiedsaanduiding "milieuzone - licht en geluid"
41. De Tennisvereniging kan zich niet verenigen met de gebiedsaanduiding "milieuzone - licht en geluid", omdat op deze gronden (mantelzorg)woningen en/of andere gebouwen met gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd, als gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 19.1.2 van de planregels. Deze afwijkingsbevoegdheid weerspiegelt niet de bedoeling van de raad om geen gevoelige functies toe te staan binnen een afstand van 50 m van de Tennisvereniging. Volgens de Tennisvereniging wordt bovendien in artikel 19.1.2 van de planregels de onderzoekslast ten onrechte volledig doorgeschoven naar de omgevingsvergunningverlening. Een afwijkingsmogelijkheid is volgens de Tennisvereniging pas aanvaardbaar als onderzocht is of invulling daarvan überhaupt mogelijk is.
41.1. Artikel 19.1.1 van de planregels luidt:
"Binnen de aanduiding 'milieuzone - licht en geluid' is het bouwen van nieuwe woningen niet toegestaan. Dit geldt ook voor de bouwvlakken binnen deze aanduiding."
Artikel 19.1.2 luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.1.1 ten behoeve van het bouwen van woningen, mits is aangetoond dat, door middel van een akoestisch en/of lichtonderzoek, ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat aanwezig is."
41.2. Het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan houdt in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel planologisch aanvaardbaar moet worden geacht. Dit brengt met zich dat de raad al bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is. De raad moet bij de vaststelling van het plan dus ook al onderzoek hebben verricht naar de planologische aanvaardbaarheid van die situatie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3001, onder 12.2). De Afdeling stelt vast dat geen onderzoek is verricht naar de planologische aanvaardbaarheid van de door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Daarmee heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt hoe hij onder meer de aspecten geluid en licht heeft beoordeeld en hoe de belangen van de Tennisvereniging zijn meegewogen. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het herstelbesluit in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
Herhalen en inlassen zienswijze
42. Voor zover de Tennisvereniging voor het overige verzoekt de inhoud van haar zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op haar zienswijze. De Tennisvereniging heeft in haar beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn.
Overig
43. De Afdeling komt, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet toe aan de beroepsgrond van de Tennisvereniging over het vertrouwensbeginsel.
Conclusie herstelbesluit
44. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] ongegrond.
45. Gelet op wat hiervoor onder 15.1, 16.1, 18.1, 21.1, 24.2, 40.1 en 41.2 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 11] en de Tennisvereniging gegrond. In wat zij hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het herstelbesluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb moet worden vernietigd.
46. De raad heeft de Afdeling gevraagd om toepassing van de bestuurlijke lus, als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb. De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding om aan dat verzoek te voldoen, omdat al een nieuw herstelbesluit wordt voorbereid.
47. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.
Besluit van 22 december 2021
48. Gelet op wat hiervoor onder 44 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] tegen het herstelbesluit ongegrond. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat ten opzichte van het besluit van 22 december 2021 met het herstelbesluit alleen de maximale hoogtes van de lichtmasten in de bestemmingen "Groen" en "Sport" zijn gewijzigd, zijn de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] tegen het besluit van 22 december 2021 ook ongegrond.
49. Omdat de geconstateerde gebreken in het herstelbesluit grotendeels ook kleven aan het besluit van 22 december 2021, zijn de beroepen van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 11] en de Tennisvereniging tegen het besluit van 22 december 2021 ook gegrond en moet dat besluit ook worden vernietigd.
Proceskosten
50. De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 7] niet te vergoeden.
51. De raad moet de door de Tennisvereniging en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] voor de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten vergoeden, bestaande uit door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook moet de raad de door [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 11] voor de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten vergoeden, bestaande uit verletkosten en reiskosten. Anders dan [appellant sub 11] heeft verzocht, is er geen aanleiding een kilometervergoeding toe te kennen, omdat de reis tussen Lent en Den Haag met het openbaar vervoer kan worden afgelegd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van:
a. [appellant sub 2] en anderen;
b. [appellant sub 4];
c. [appellant sub 5];
d. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B];
e. [appellanten sub 7];
tegen het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 9 maart 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" ongegrond;
II. verklaart de beroepen van:
a. Lentse Lawn Tennisvereniging;
b. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B];
c. [appellant sub 8] en anderen;
d. [appellant sub 9] en anderen;
e. [appellant sub 10];
f. [appellant sub 11];
tegen het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 9 maart 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 9 maart 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord";
IV. verklaart de beroepen van:
a. [appellant sub 2] en anderen;
b. [appellant sub 4];
c. [appellant sub 5];
d. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B];
e. [appellanten sub 7];
tegen het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 22 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" ongegrond;
V. verklaart de beroepen van:
a. Lentse Lawn Tennisvereniging;
b. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B];
c. [appellant sub 8] en anderen;
d. [appellant sub 9] en anderen;
e. [appellant sub 10];
f. [appellant sub 11];
tegen het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 22 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord" gegrond;
VI. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 22 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Vossenpels Noord";
VII. draagt de raad van de gemeente Nijmegen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III. en VI. worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Nijmegen tot vergoeding van bij:
a. Lentse Lawn Tennisvereniging in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00;
b. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
c. [appellant sub 8] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 198,31;
d. [appellant sub 11] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 642,79;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Nijmegen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 365,00 aan Lentse Lawn Tennisvereniging;
b. € 184,00 aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
c. € 184,00 aan [appellant sub 8] en anderen; met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
d. € 184,00 aan [appellant sub 9] en anderen; met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
e. € 184,00 aan [appellant sub 10];
f. € 184,00 aan [appellant sub 11].
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023
855-926