ECLI:NL:RVS:2023:3757

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
202105265/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijving in de Basisregistratie Personen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft [appellante] op 2 maart 2021 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om haar in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een nieuw adres. Het college heeft dit verzoek op 1 april 2021 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet volledig was. [appellante] had geen recente verhuurdersverklaring en geen gedateerd en ondertekend aangifteformulier overgelegd. Ondanks dat [appellante] de gelegenheid kreeg om de aanvraag te herstellen, heeft zij geen aangifte van adreswijziging ingediend. Hierop heeft zij hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het besluit van het college niet-ontvankelijk had verklaard.

Tijdens de zitting op 17 augustus 2023 is gebleken dat [appellante] inmiddels per 28 augustus 2021 is ingeschreven in de BRP naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar inmiddels weer is uitgeschreven en in Duitsland verblijft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat [appellante] geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat zij haar doel met het hoger beroep al heeft bereikt. De gemachtigde van [appellante] kon niet verduidelijken waarom er nog een actueel en reëel belang zou zijn bij de procedure. Daarom heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en beslist dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202105265/1/A3.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2021 in zaken nrs. 21/3048 en 21/3049 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2021 heeft het college een verzoek van [appellante] om haar in te schrijven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) buiten behandeling gesteld.
Bij e-mailbericht van 2 juni 2021 heeft het college gereageerd op het verzoek van [appellante] om haar inschrijvingsverzoek te heropenen.
Bij uitspraak van 25 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter het daartegen door [appellante] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], juridisch adviseur te Almere, is verschenen. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft het college op 2 maart 2021 verzocht haar in te schrijven in de BRP op een nieuw adres. Zij had die dag zelf een afspraak bij het loket van de gemeente en haar gemachtigde heeft die dag per brief verzocht haar in te schrijven in de BRP. De hoofdbewoonster, [gemachtigde], gaf in dezelfde brief toestemming voor deze inschrijving. Het college heeft op dezelfde dag medegedeeld dat de aanvraag niet volledig is, omdat er geen recente verhuurdersverklaring en geen bereidverklaring deel 2 zijn overgelegd en geen gedateerd en ondertekend aangifteformulier is gebruikt. [appellante] heeft gelegenheid gekregen om dat te herstellen. Omdat [appellante] niet alsnog een aangifte van adreswijziging heeft ingediend, heeft het college de aanvraag bij besluit van 1 april 2021 buiten behandeling gesteld.
1.1.    Op 17 mei 2021 heeft [appellante] persoonlijk een e-mailbericht gestuurd naar de gemeente. Daarin geeft zij aan dat zij de herstelverzuimbrief niet heeft ontvangen en dat haar bij de afspraak bij de gemeente niet is verteld dat er documenten ontbreken. Zij vraagt het college daarom haar inschrijvingsverzoek te heropenen. In reactie hierop heeft het college per e-mailbericht van 2 juni 2021 herhaald dat het [appellante] heeft verzocht om officieel aangifte te doen van verhuizing omdat alleen dan inschrijving mogelijk is, dat zo’n aangifte niet is ontvangen en dat dit ook aan haar gemachtigde kenbaar is gemaakt. Vervolgens heeft het college informatie verstrekt over de door [appellante] te volgen procedure om zich alsnog in te kunnen schrijven.
Uitspraak voorzieningenrechter
2.       De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft overwogen dat [appellante] tegen het e-mailbericht van het college van 2 juni 2021 geen beroep kon instellen, omdat dit geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het e-mailbericht is gezien de inhoud namelijk slechts informatief van aard en niet gericht op rechtsgevolg, zodat er geen publiekrechtelijke rechtshandeling is.
Hoger beroep
3.       [appellante] betoogt dat de stelling in het e-mailbericht dat er wegens het ontbreken van stukken geen geldige melding van verhuizing is gedaan en er nog een keer officieel aangifte moet worden gedaan, wel degelijk een besluit is met rechtsgevolgen. Volgens haar had het college haar inschrijvingsverzoek moeten honoreren wegens haar persoonlijke bezoek aan het loket, de schriftelijke melding van de verhuizing op 2 maart 2021 en gezien de rapportage van een huisbezoek bij een andere student waarin al staat dat zij recentelijk in de woning is ingetrokken.
Procesbelang
4.       Ter zitting en uit de schriftelijke uiteenzetting is gebleken dat het college [appellante] per 28 augustus 2021, naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, alsnog heeft ingeschreven in de BRP. Inmiddels is zij alweer uitgeschreven en verblijft zij in Duitsland. Daardoor rijst de vraag of [appellante] nog procesbelang heeft.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. De Afdeling moet dus bepalen of [appellante] procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en daarbij beoordelen of zij het doel dat haar voor ogen staat met het instellen van hoger beroep daadwerkelijk met de uitkomst van de hogerberoepsprocedure kan bereiken en of die uitkomst voor haar ook feitelijk van betekenis is. Als procesbelang ontbreekt, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.    De gemachtigde van [appellante] heeft ter zitting niet kunnen verduidelijken waarom zij nog een actueel en reëel belang heeft bij deze procedure. Dat [appellante] in 2021 nadelen heeft ondervonden omdat zij zich niet heeft kunnen inschrijven, maakt niet duidelijk waarom zij nog een actueel en reëel belang heeft bij deze procedure. De gemachtigde wijst ook tevergeefs op het feit dat juiste inschrijving in de BRP belangrijk is en gemeenten volgens hem in het algemeen vaak onzorgvuldig te werk gaan. Dat een uitspraak, gezien de principiële betekenis van een klacht, ook anderen ten goede kan komen, levert gelet op de uitspraak van 9 mei 2018 evenmin procesbelang op. Tot slot heeft de gemachtigde tevergeefs aangegeven dat er nog procesbelang bestaat wegens een eventuele proceskostenvergoeding. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423), geeft de vraag of een veroordeling tot vergoeding van in hoger beroep gemaakte proceskosten moet worden uitgesproken namelijk onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan.
4.3.    Gelet op het voorgaande heeft [appellante] geen procesbelang bij haar hoger beroep. De inzet van dat hoger beroep was namelijk dat de gemeente haar alsnog inschrijft in de BRP. Dat heeft zij inmiddels bereikt en zij heeft niet kunnen verduidelijken waarom zij nog een actueel en reëel belang heeft bij deze procedure. De Afdeling zal daarom dit hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4.4.    Of de proceskosten die [appellante] heeft gemaakt in verband met de behandeling van haar hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komen, zal de Afdeling zelfstandig beoordelen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraak van 26 april 2018), dat een dergelijke grond gelegen kan zijn in de omstandigheid dat het desbetreffende bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Als zich een dergelijke grond voordoet, is op grond van artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk. Voor het antwoord op de vraag of een proceskostenveroordeling is aangewezen, wordt vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen degenen die hun beroep intrekken en om een proceskostenveroordeling krachtens artikel 8:75a van de Awb vragen en degenen die hun beroep handhaven (zie ook de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665). Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd.
4.5.    Aangezien [appellante] in de BRP is ingeschreven nadat een huisbezoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, moet worden geconcludeerd dat het besluit om haar in te schrijven kennelijk is genomen op andere gronden dan [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd. Het college is daarom niet aan [appellante] tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom bestaat geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van [appellante].
Conclusie
5.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023
802