Uitspraak
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
2. [de vreemdeling],
appellanten,
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag had op 9 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarop de vreemdeling incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 oktober 2023 geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Evenzo werd het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 418,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en de zaak is als 'licht' aangemerkt, waardoor een wegingsfactor van 0,5 is toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.