202200225/3/R1.
Datum uitspraak: 13 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling op een verzoek om schadevergoeding (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[verzoeker], gevestigd te Wormer, gemeente Wormerland,
verzoeker,
Procesverloop
Bij uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2979, heeft de Afdeling uitspraak gedaan op twee hoger beroepen in een zaak waarbij [verzoeker] partij was. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de door [verzoeker] gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het college van burgemeester en wethouders van Wormerland heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Overwegingen
1. [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht een schadevergoeding te gelasten wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Beoordeling van het verzoek
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken zonder een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter die beslist op het verzoek om schadevergoeding, uitspraak doet over het geschil dat de belanghebbenden en het bestuursorgaan verdeeld houdt. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep eveneens ten hoogste twee jaar mag duren. 3. [verzoeker] heeft zijn beroepschrift tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland van 18 februari 2019 bij de rechtbank ingediend op 1 april 2019. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 26 oktober 2020 het college de gelegenheid geboden om binnen zes weken na verzending van die tussenuitspraak het door haar geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen van haar tussenuitspraak. Het college heeft ter uitvoering van die tussenuitspraak op 1 december 2020 een nieuw besluit genomen. Op 19 februari 2021 heeft de rechtbank wederom een tussenuitspraak gedaan en het college in de gelegenheid gesteld de in deze tussenuitspraak geconstateerde gebreken binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen. Het college heeft ter uitvoering van die tussenuitspraak op 31 maart 2021 een nieuw besluit genomen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 december 2021 een einduitspraak gedaan. De daartegen ingestelde hoger beroepen zijn bij de Afdeling ingediend op respectievelijk 10 januari 2022 en 11 januari 2022. De Afdeling heeft bij uitspraak van 2 augustus 2023 op die hoger beroepen beslist.
4. De redelijke termijn is gestart met het indienen van het beroepschrift tegen het besluit van 18 februari 2019 bij de rechtbank op 1 april 2019. Het nieuwe besluit van 31 maart 2021 is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023. Met deze uitspraak is de procedure geëindigd, zodat de procedure in totaal vier jaar, vier maanden en een dag heeft geduurd. De redelijke termijn loopt niet door als de bestuursrechter alleen nog moet beslissen over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn of om vergoeding van proceskosten (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3854). Geen aanleiding wordt gezien om voor de vaststelling van de redelijke termijn af te wijken van een termijn van vier jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn met vier maanden en een dag is overschreden. 5. De Afdeling ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het overschrijden van de redelijke termijn moet worden toegerekend aan het college, aan de rechtbank of aan de Afdeling.
De rechtbank heeft na twee jaar en acht maanden beslist op het bij haar ingestelde beroep. Dat zou normaal gesproken betekenen dat de rechtbank de redelijke behandelingsduur van het beroep met acht maanden heeft overschreden. In zaken waarin een tussenuitspraak wordt gedaan, wordt de overschrijding van de redelijke termijn echter in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan. In een situatie waarin de rechter in eerste aanleg een tussenuitspraak heeft gedaan, lijdt dit uitzondering als die rechter zodanig veel tijd heeft genomen voor het doen van de tussenuitspraak en/of de einduitspraak, dat de redelijke behandelingsduur geacht moet worden te zijn overschreden of als de hogerberoepsrechter zodanig veel tijd heeft genomen voor het doen van een uitspraak dat dit laatste aan de orde is. De Afdeling zal beoordelen of dit het geval is.
De rechtbank heeft de eerste tussenuitspraak binnen twee jaar na de instelling van het beroep gedaan en heeft de tweede tussenuitspraak en de einduitspraak gedaan binnen een jaar na de herstelactie die het college na de eerste en tweede tussenuitspraak heeft ondernomen. Verder heeft de Afdeling binnen de redelijke behandelingsduur van twee jaar, namelijk één jaar, zes maanden en 19 dagen, uitspraak gedaan op de bij haar ingestelde hoger beroepen. Gelet daarop komt het overschrijden van de redelijke termijn voor de totale procedure overeenkomstig de hiervoor geformuleerde hoofdregel voor rekening van het college.
Conclusie
6. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het door het college aan [verzoeker] toe te kennen bedrag € 500,00.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] het verzoek om schadevergoeding zelf heeft ingediend en hij geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wormerland om aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2023
195-836