ECLI:NL:RVS:2023:4748

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
202205148/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Tochtpad Noordeinde en de juridische implicaties van de vaststelling

Op 20 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Tochtpad Noordeinde" dat door de raad van de gemeente Nieuwkoop was vastgesteld op 23 juni 2022. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 42 woningen in het dorp Noordeinde, waarbij de beroepsgronden van de appellanten zich enkel richtten op het noordelijk deel van het plangebied, waar 16 woningen zijn voorzien. De appellanten, waaronder bewoners van de nabijgelegen woonwijk, betogen dat de raad niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld, omdat het noordelijk deel van het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt en er geen ontheffing was verkregen zoals vereist door de Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 en het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten verworpen en geoordeeld dat de raad terecht heeft vastgesteld dat het noordelijk deel van het plangebied kan worden beschouwd als bestaand stedelijk gebied. De raad heeft daarbij de bestemmingen van het eerder geldende bestemmingsplan in overweging genomen, waaruit blijkt dat de gronden al eerder bestemd waren voor verkeer en verblijfsgebied, wat aansluit bij de woonfunctie van de omgeving. De Afdeling concludeert dat de raad niet in strijd heeft gehandeld met de relevante wet- en regelgeving en dat de beroepen van de appellanten ongegrond zijn verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Uitspraak

202205148/1/R3.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop,
3.       [appellant sub 3], wonend te Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nieuwkoop,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Tochtpad Noordeinde" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 augustus 2023, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A], [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. R.C.V. Mans, advocaat te Amsterdam, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Leusden, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Rijs, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plan voorziet in de realisatie van 42 woningen in het dorp Noordeinde. Het plangebied is op te delen in een noordelijk deel en een zuidelijk deel. De beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] richten zich alleen op het noordelijk deel. Daarom zal in de uitspraak alleen worden ingegaan op dit plandeel. Hier zijn 16 woningen voorzien.
Het noordelijk deel van het plangebied ligt aan de westzijde van de straat De Dobbe. Aan de noordelijke, oostelijke en zuidelijke kant van De Dobbe bevindt zich een woonwijk. Aan de westelijke kant van De Dobbe bevindt zich het landelijk gebied van Nieuwkoop, dat bestaat uit agrarische gronden.
[appellant sub 1] en anderen, met uitzondering van [appellant D], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] wonen allen aan De Dobbe, ten noorden en ten oosten van het noordelijk deel van het plangebied. [appellant D] woont aan De Schinkel, ten zuiden van het noordelijk deel van het plangebied. Zij wonen aldus in de directe omgeving van het noordelijk deel van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met de voorziene woningbouw. Met dit plan gaat in hun ogen een deel van het Groene Hart verloren, terwijl niet is gebleken dat de woningen niet op inbreidingslocaties binnen bestaand stedelijk gebied zouden kunnen worden gerealiseerd.
Wet- en regelgeving
2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
4.       [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan in strijd met artikel 6.14, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (hierna: de Omgevingsverordening), artikel 6.10, eerste lid en onder a, van de Omgevingsverordening en artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) en artikel 2.2.1d, eerste lid, van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (hierna: het Lib) is vastgesteld. Omdat het noordelijk deel van het plangebied niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied dan wel bestaand stedelijk gebied ligt, was op grond van de Omgevingsverordening een ontheffing nodig en had getoetst moeten worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Op grond van het Lib was een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nodig. Aan deze wettelijke vereisten is volgens hen niet voldaan.
Bestaand stads- en dorpsgebied & bestaand stedelijk gebied
5.       Artikel 1 van Bijlage I van de Omgevingsverordening luidt: "bestaand stads- en dorpsgebied: bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;"
Artikel 1.1.1, eerste lid, van het Lib luidt:
"In dit besluit wordt verstaan onder:
[…]
e. bestaand stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit ruimtelijke ordening:"
Artikel 1.1.1, onder h, van het Bro luidt:
"bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;"
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (vgl. de overzichtsuitspraak over de ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 10.1) dient voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een bestaand stedelijk gebied te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
6.       [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het noordelijk deel van het plangebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied valt, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening. Zij stellen zich daarbij op het standpunt dat het vorige voor deze gronden geldende bestemmingsplan "Kern Nieuwveen, Zevenhoven en Noordeinde" met de daaraan toegekende bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" geen samenstel van bebouwing mogelijk maakte ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, waarbij infrastructuur ondersteunend is. [appellant sub 1] en anderen geven daarbij aan dat de toegekende planologische mogelijkheden tenminste de mogelijkheid voor bebouwing moesten bevatten. Zij verwijzen hiervoor naar de definitie van artikel 1.1.1, onder h, van het Bro (de definitie van bestaand stedelijk gebied), waaruit zij opmaken dat bebouwing in samenhang met infrastructuur een bestaand stedelijk gebied vormt en dat zonder bebouwing geen sprake kan zijn van een bestaand stedelijk gebied.
Daarnaast betogen [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] dat er bij het bestreden plandeel sprake is van een agrarisch gebied en dat deze gronden altijd zo in gebruik zijn geweest. Daarbij verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2896, waarin is overwogen dat agrarisch gebied, zoals het altijd in gebruik is geweest, niet als onderdeel van bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt. Ook betogen zij dat, omdat de ontwikkeling van de gronden van het noordelijk deel van het plangebied tot verkeers- en verblijfsgebied niet is gerealiseerd binnen de looptijd van het vorige bestemmingsplan, er in dat geval niet kan worden gesproken over bestaand stedelijk gebied in de zin van het Bro.
6.1.    De raad stelt dat het noordelijk deel van het plangebied wel degelijk binnen het bestaand stedelijk gebied ligt, waardoor er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en er voor het plan geen ontheffing, toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking en een verklaring van geen bedenkingen zijn vereist. Volgens de raad maakte het eerder geldende bestemmingsplan binnen het bedoelde gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk en kan het gebied op grond van dat plan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De raad neemt hierbij in aanmerking dat het noordelijk deel van het plangebied in het eerder geldende bestemmingsplan "Kern Nieuwveen, Zevenhoven en Noordeinde" uit 2016 de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Water" en "Groen" had. De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden waren onder meer bestemd voor wegen met een functie voor verkeer en verblijf, groenvoorzieningen, langzame verkeersroutes, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, speelterreinen en ambulante handel, met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zie artikel 17.1, aanhef en onder a, b, c, f, h en i, en de artikelen 17.2.1 tot en met 17.2.3 van de regels van dat plan). De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan "Kern Zevenhoven-Noordeinde" uit 2006. Dit geeft volgens de raad aan dat in 2006 de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" al dienstig was aan de woonomgeving.
Volgens de raad moet belang worden gehecht aan het verschil tussen de in het eerder geldende bestemmingsplan aan de gronden toegekende bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de aan andere gronden binnen het plangebied van dat plan toegekende bestemming "Verkeer". Het verschil tussen deze twee bestemmingen ligt volgens de toelichting bij dat bestemmingsplan (p. 117) in het snelheidsregime. Voor de eerstgenoemde bestemming geldt een 30 km/u-regime, voor de tweede een 50 of meer km/u-regime. Hieruit kan volgens de raad de conclusie worden getrokken dat de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is bedoeld voor een gebied dat met het oog op de omliggende woonfunctie is ingericht als 30 km/u-zone. Deze bestemming staat daarom ten dienste van de stedelijke functie 'wonen'.
De raad stelt dat realisatie van de aan de gronden toegekende bestemming geen voorwaarde is om te kunnen spreken over een bestaand stedelijk gebied. Dat het omstreden plangebied aan De Dobbe niet als verkeers- en/of verblijfsgebied is ingericht, doet er daarom niet aan af dat deze locatie is aan te merken als een bestaand stedelijk gebied.
6.2.    De Afdeling overweegt dat de raad terecht stelt dat het noordelijk deel van het plangebied kan worden beschouwd als een bestaand stedelijk gebied.
Zoals de Afdeling in de overzichtsuitspraak, onder 10.1, heeft overwogen, is een plangebied een bestaand stedelijk gebied als het op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als een bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorend geheel van openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De raad vindt terecht dat dit bij het omstreden plangebied het geval is. Daarbij heeft de raad terecht gekeken naar de mogelijkheden die de in het eerdere bestemmingsplan aan deze gronden toegekende bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" met zich bracht. Deze mogelijkheden, zoals speelterreinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, langzame verkeersroutes etc., zijn volgens de Afdeling juist bedoeld om aan te sluiten op de aangrenzende bestaande woonwijk. Daarbij is van belang dat de wegen die binnen deze bestemming gerealiseerd konden worden bedoeld waren voor een woonwijk. Zo konden daar alleen 30 km/u-wegen worden gerealiseerd. Dit maakt duidelijk dat het noordelijk deel van het plangebied op basis van de voorgaande bestemming behoort bij het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing.
Anders dan in de door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] genoemde uitspraak van 16 december 2020, hadden de gronden van het noordelijk plangebied geen agrarische bestemming. Die uitspraak ging dus over een andere situatie dan deze zaak. Verder stelt de raad terecht dat het feit dat de (bebouwings)mogelijkheden van de eerdere bestemming nooit zijn gerealiseerd, niet afdoet aan het oordeel dat er een bestaand stedelijk gebied is (zie ook de onder 4 genoemde overzichtsuitspraak, onder 10.2).
Omdat het noordelijk deel van het plangebied een bestaand stedelijk gebied is, is er op grond van artikel 6.14, eerste lid, van de Omgevingsverordening geen ontheffing nodig voor de vaststelling van het plan, hoeft er op grond van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening en artikel 3.1.6 van het Bro niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking en is op grond van het Lib geen verklaring van geen bedenkingen nodig. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarom het plan niet in strijd met de Omgevingsverordening en het Lib vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
6.3.    Over artikel 2.2.1d van het Lib merkt de Afdeling ten overvloede op dat dit strekt tot bescherming van mensen tegen vliegtuiggeluid en niet tot bescherming van mensen tegen de realisering van nieuwe woningen nabij hun woning. Daarom kunnen [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] zich niet op artikel 2.2.1d Lib beroepen (zie artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.107.
Strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
7.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb.
Het rechtszekerheidsbeginsel brengt volgens hen met zich dat zij erop mogen vertrouwen dat de raad de wet en het geldende recht toepast. De raad heeft dit niet gedaan, omdat hij voorafgaand aan de vaststelling van het plan, op grond van de Omgevingsverordening, geen ontheffing van het college van gedeputeerde staten heeft ontvangen, omdat hij, op grond van het Lib, geen verklaring van geen bedenkingen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft ontvangen en omdat hij, op grond van de Omgevingsverordening, onvoldoende gemotiveerd de ladder voor duurzame verstedelijking heeft toegepast. Daardoor is het besluit tevens in strijd met het legaliteitsbeginsel. Volgens hen vergt het legaliteitsbeginsel dat de raad zijn publiekrechtelijke rechtshandelingen baseert op de wet en er zorg voor draagt dat die rechtshandelingen daarmee in overeenstemming zijn. Dit heeft de raad bij de vaststelling van het plan niet gedaan door de hiervoor genoemde wettelijke vereisten te passeren. Ook betogen zij dat de raad in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door het plan vast te stellen ondanks het feit dat hij op de hoogte was van de strijdigheden met de wet.
7.1.    De Afdeling heeft hiervoor onder 6.2 vastgesteld dat de raad het plan niet in strijd met de Omgevingsverordening en het Lib heeft vastgesteld. Daarom zijn er geen redenen om te oordelen dat de raad op dit punt in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
159-1057
BIJLAGE
Omgevingsverordening
Artikel 6.10 van de Omgevingsverordening luidt:
"1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
3. Gedeputeerde staten kunnen bij de vaststelling van een regionaal woningbouwprogramma, aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen, mits het regionaal woningbouwprogramma past in de regionale woonvisie en de regionale woonvisie een uitwerking bevat van de in de provinciale omgevingsvisie genoemde doelstellingen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale woonvisie en het regionale woningbouwprogramma bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie."
Artikel 6.14 van de Omgevingsverordening luidt:
"1. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.
2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft:
a. woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II;
b. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in reeds aanwezige lintbebouwing;
c. de toevoeging van ten hoogste enkele greenportwoningen, als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;
d. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen;
e. het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen; of
f. bedrijfswoningen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
3. Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen."
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro luidt:
"1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
5. Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:
a. een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken."
Luchthavenindelingsbesluit Schiphol
"Artikel 2.2.1d van het Lib luidt:
1. Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangewezen, zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan.
2. Voor de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangewezen, motiveren gemeenten in de toelichting op het bestemmingsplan of in de onderbouwing van de omgevingsvergunning de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen."