ECLI:NL:RVS:2023:479

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
202103761/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake bestuurlijke boete en last onder dwangsom voor woningonttrekking

Op 8 februari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak van 2 juni 2021. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoeker] tegen een uitspraak van de rechtbank ongegrond verklaard. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 20.500,00 die aan [verzoeker] was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders, omdat de woning van [verzoeker] zou zijn onttrokken aan de woonruimtevoorraad. Dit zou zijn gebeurd doordat er toeristen in de woning verbleven via Airbnb, terwijl de expat die in de woning woonde, deze voor een korte periode had gehuurd.

De Afdeling heeft in de herzieningsprocedure vastgesteld dat [verzoeker] al sinds 15 mei 2014 op het adres in de basisregistratie personen (brp) staat ingeschreven, wat hij aanvoert als argument voor herziening. Echter, de Afdeling oordeelt dat deze informatie niet nieuw was voor de uitspraak van 2 juni 2021 en dat het verzoek om herziening daarom niet kan worden toegewezen. De Afdeling concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, en wijst het verzoek om herziening af.

De uitspraak van 2 juni 2021 blijft daarmee in stand, en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien om deze te vervallen te verklaren, aangezien de onjuistheid in de eerdere uitspraak geen invloed heeft op de uitkomst. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.

Uitspraak

202103761/1/A3.
Datum uitspraak: 8 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1168.
Procesverloop
Bij uitspraak van 2 juni 2021 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2020 in zaken nrs. 19/5152 en 19/5153 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2021 heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht de uitspraak van 2 juni 2021 te herzien.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Afdeling de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2022, waar [verzoeker] is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 29 november 2022, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 30 april 2019 hebben toezichthouders van de gemeente de woning van [verzoeker] op het adres [locatie] in Amsterdam bezocht. Zij troffen een expat in de woning aan. De expat verklaarde de woning voor drie maanden te hebben gehuurd van 30 maart 2019 tot en met 30 juni 2019. In de woning woonde zij alleen met haar man. Ook verklaarde de expat dat de eigenaar van de woning in Rotterdam woont. De toezichthouders troffen op de zolder van de woning twee toeristen aan die de zolderverdieping hadden geboekt van 29 april 2019 tot en met 2 mei 2019 via Airbnb.
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft het college [verzoeker] een bestuurlijke boete van € 20.500,00 opgelegd en de boete ingevorderd. Het college stelde zich hierbij op het standpunt dat de woning was onttrokken aan de woonruimtevoorraad. Bij afzonderlijk besluit van 7 juni 2019 heeft het college [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft de boete en de last in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen van [verzoeker] daartegen ongegrond verklaard.
Uitspraak van 2 juni 2021
2.       In overweging 3.1 van de uitspraak van 2 juni 2021 heeft de Afdeling overwogen dat [verzoeker] pas vanaf 26 april 2019 in de basisregistratie personen (hierna: brp) op het adres [locatie] staat ingeschreven. Van 30 maart 2019 tot die datum had hij in ieder geval geen hoofdverblijf in de woning op dat adres. Uit de omstandigheid dat de expats de woning vanaf 30 maart 2019 huurden, terwijl er op dat moment geen hoofdbewoner op het adres was geregistreerd, blijkt al dat van huisbewaring geen sprake was.
In overweging 3.2 heeft de Afdeling overwogen dat vaststaat dat [verzoeker] ten tijde van het verblijf van de toeristen afwezig was. Daarmee was geen sprake van kort verblijf bij de hoofdbewoner. Reeds daarom was niet voldaan aan de vereisten voor verhuur als bed and breakfast.
In overweging 4.3 heeft de Afdeling in de uitspraken waarop [verzoeker] ter zitting heeft gewezen geen aanleiding gezien om tot matiging van de boete over te gaan. In de uitspraken van 2 december 2020 ging het om gevallen waarin de beboete personen anders dan [verzoeker] wel hoofdverblijf hadden in de woning.
Verzoek
3.       [verzoeker] heeft bij brief van 8 juni 2021 gewezen op een onjuistheid in de uitspraak van 2 juni 2021. Hij bestrijdt de overweging dat hij pas sinds 26 april 2019 op het adres in de brp is ingeschreven. Daar staat hij al sinds 15 mei 2014 ingeschreven. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [verzoeker] een print overgelegd van MijnOverheid met zijn adresgegevens. Dat adres was dus al voor 26 april 2019 zijn hoofdverblijf. Hij verblijft daar ook meer dan 6 maanden per jaar. Dit leidt volgens hem tot de conclusie dat de Afdeling ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van kort verblijf bij de hoofdbewoner. Hij bestrijdt de overweging dat hij niet aanwezig was tijdens het verblijf van de toeristen in zijn woning. Hij was alleen tijdens het huisbezoek van de toezichthouders niet in de woning aanwezig. Omdat [verzoeker] in de woning zijn hoofdverblijf had, had de Afdeling in de door hem op de zitting aangevoerde uitspraken aanleiding moeten zien om de boete te matigen. Omdat niet betwist is dat de bestemming tot bewoning overheersend was, was er ook om die reden een grond voor matiging, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft daarom verzocht om de uitspraak te herzien.
4.       Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
5.       Niet in geschil is dat [verzoeker] al sinds 15 mei 2014 in de brp staat ingeschreven op het adres [locatie]. Ook de rechtbank was er in de uitspraak van 12 april 2020, waartegen het hoger beroep was ingesteld, van uitgegaan dat [verzoeker] al voor 26 april 2019 stond ingeschreven in de brp. Alleen had zij dit in die uitspraak niet doorslaggevend geacht. Maar daarmee gaat het nog niet om een feit als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid van de Awb, dat kan leiden tot herziening. Dit is niet het geval, omdat het bij [verzoeker] al bekend was voor de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Aan de voorwaarde onder b is dus niet voldaan. Dat betekent dat er geen sprake is van een feit of omstandigheid is als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, die kan leiden tot herziening.
Het verzoek om herziening wordt afgewezen.
6.       De Afdeling zal bezien of de uitspraak van 2 juni 2021 vervallen moet worden verklaard. Vervallenverklaring is een buitenwettelijk middel dat slechts in zeer bijzondere gevallen wordt gehanteerd. Het dient uitsluitend tot herstel van evidente, niet voor rectificatie vatbare fouten van de rechter die niet door het instellen van enig rechtsmiddel kunnen worden ondervangen. In de onjuistheid in de uitspraak van 2 juni 2021 is echter geen reden gelegen voor vervallenverklaring van die uitspraak, omdat de uitspraak uitgaande van de juiste datum van registratie in de brp niet anders zou hebben geluid.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023
851