ECLI:NL:RVS:2023:56

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
202203127/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

Op 9 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 3 december 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 8 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 13 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat van de vreemdeling en referent verwacht mag worden dat zij eenduidige verklaringen afleggen over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook als deze lang geleden hebben plaatsgevonden.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

Uitspraak

202203127/1/V3.
Datum uitspraak: 9 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 april 2022 in zaak nr. 21/4628 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 31 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2009, onder 2.4, waaruit volgt dat van de vreemdeling en referent mag worden verwacht dat zij meer eenduidige verklaringen afleggen over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich lang geleden afgespeeld). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023
347-1020