ECLI:NL:RVS:2023:56
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf
Op 9 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 3 december 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 8 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 13 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat van de vreemdeling en referent verwacht mag worden dat zij eenduidige verklaringen afleggen over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook als deze lang geleden hebben plaatsgevonden.
Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.