ECLI:NL:RVS:2024:1200

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
202302807/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 22 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 26 april 2023 het beroep van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 maart 2023 had besloten hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De vreemdelingen stelden dat de staatssecretaris deze besluiten niet deugdelijk had gemotiveerd.

In het hoger beroep werd door de vreemdelingen betoogd dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. De Afdeling oordeelde echter dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde. De rechtbank had de zaak eerder behandeld en de vragen die in het hoger beroep werden gesteld, waren reeds beantwoord in eerdere rechtspraak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe vragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.

Uitspraak

202302807/1/V3.
Datum uitspraak: 22 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 april 2023 in zaak nr. NL23.8755 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 maart 2023 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdelingen hebben gereageerd.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdelingen hebben daarop gereageerd.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, onder 2.6, over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024
18-1017