ECLI:NL:RVS:2024:1204
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van toegang tot de Landelijke Vreemdelingenvoorziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 6 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die op 22 oktober 2020 had meegedeeld dat hij niet was toegelaten tot de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV). Het college verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 16 december 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State overweegt dat het college gemachtigd is om namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te handelen in zaken die betrekking hebben op de LVV. De weigering om de vreemdeling toegang te verlenen tot de LVV wordt gekwalificeerd als een feitelijke handeling. De Raad van State bevestigt dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het beroep te behandelen, ondanks dat de rechtbank Den Haag in principe bevoegd is voor dergelijke zaken.
Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Raad van State verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.