ECLI:NL:RVS:2024:1204

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
202206194/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van toegang tot de Landelijke Vreemdelingenvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 6 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die op 22 oktober 2020 had meegedeeld dat hij niet was toegelaten tot de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV). Het college verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 16 december 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat het college gemachtigd is om namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te handelen in zaken die betrekking hebben op de LVV. De weigering om de vreemdeling toegang te verlenen tot de LVV wordt gekwalificeerd als een feitelijke handeling. De Raad van State bevestigt dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het beroep te behandelen, ondanks dat de rechtbank Den Haag in principe bevoegd is voor dergelijke zaken.

Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Raad van State verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206194/1/V1.
Datum uitspraak: 22 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2022 in zaak nr. 21/7012 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij formulier van 22 oktober 2020 heeft het college de vreemdeling meegedeeld dat hij niet is toegelaten tot de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (hierna: de LVV).
Bij besluit van 16 december 2021 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het college is gemachtigd om namens de staatssecretaris handelingen te verrichten die verband houden met de toelating tot de LVV en gemandateerd om te besluiten op daartegen gemaakte bezwaren (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van het Mandaatbesluit en machtiging LVV). De weigering van het college om de vreemdeling toegang tot de LVV te verlenen, is een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Gelet op artikel 8:7, derde lid, van de Awb en artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is alleen de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van het desbetreffende beroep van de vreemdeling. Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:796, onder 2. Met het oog op een effectieve en efficiënte beslechting van het geschil merkt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Amsterdam echter aan als bevoegdelijk gedaan (artikel 8:117 van de Awb).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Wilde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024
598