Uitspraak
Datum uitspraak: 3 april 2024
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
Raad van State
In deze zaak hebben appellanten, wonend te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 september 2021. Deze uitspraak betrof een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2019, waarin het college van burgemeester en wethouders van Roermond ten onrechte had ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank oordeelde dat rechtstreeks beroep alleen in bijzondere gevallen mogelijk is en dat dit geval daar niet onder viel. Appellanten hebben vervolgens verzocht om herziening van deze uitspraak, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van dit verzoek.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 april 2024 geoordeeld dat zij zich onbevoegd verklaart om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit is gebaseerd op de wettelijke bepalingen die stellen dat geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen bepaalde uitspraken van de rechtbank, waaronder die van 17 juni 2019. De Afdeling heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de omstandigheden die tot een veroordeling tot schadevergoeding kunnen leiden, niet aanwezig waren. Appellanten hadden hun verzoek om schadevergoeding in hoger beroep beperkt tot € 25.000 per persoon, maar de Afdeling oordeelde dat er geen grond was voor toewijzing van dit verzoek.
Daarnaast hebben appellanten verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor afdoening van het geschil. De Afdeling erkende dat de redelijke termijn was overschreden, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een veroordeling tot schadevergoeding, aangezien de procedure uit één rechterlijke instantie bestond en het hoger beroep niet openstond. De uitspraak van de Afdeling benadrukt het belang van rechtsbescherming en rechtseenheid in bestuursrechtelijke procedures.