ECLI:NL:RVS:2024:1467

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
202205943/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 20 december 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 24 maart 2022 ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 19 september 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De eerste grief betreft een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, en de tweede grief biedt geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. De Afdeling oordeelt dat er geen twijfel bestaat over de beantwoording van de vragen die door de vreemdeling zijn opgeworpen.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2024.

Uitspraak

202205943/1/V3.
Datum uitspraak: 10 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 september 2022 in zaak nr. 22/1904 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in grief 1 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Grief 1 gaat namelijk over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord (uitspraak van 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3184, onder 4.1.3., over het gerechtvaardigde onderscheid tussen Dublinclaimanten en andere vreemdelingen in het sinds 1 augustus 2019 bij WBV 2019/10 gewijzigde beleid over slachtoffers van mensenhandel). Grief 1 biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Gelet op wat onder 1.1. is overwogen, kan er redelijkerwijs ook geen twijfel bestaan over het antwoord op de door de vreemdeling in grief 2 opgeworpen vraag. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16 en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punten 39 en 40, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
873-985