ECLI:NL:RVS:2024:1979

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
202202170/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake handhaving hondensportactiviteiten in Eersel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel op 19 februari 2020 een last onder dwangsom opgelegd aan belanghebbenden in verband met hondensportactiviteiten die in strijd waren met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017, 1e herziening'. Appellant, eigenaar van Hondenpension Boslucht en woonachtig nabij het perceel, heeft verzocht om handhaving. Het college heeft later het hoger beroep ingetrokken, omdat het perceel door de gemeente Eersel was opgekocht en de strijdige activiteiten waren beëindigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 mei 2024 uitspraak gedaan. Het beroep van appellant tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. Wel is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in verband met het hoger beroep, tot een bedrag van € 875,00, en is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van procesbelang voor een inhoudelijke beoordeling en de voorwaarden voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

202202170/1/R2.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam Hondenpension Boslucht, wonend te Eersel,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit 19 februari 2020 heeft het college [belanghebbende] en anderen een last onder dwangsom opgelegd in verband met het gebruik van het perceel Postelseweg (ongenummerd) in Eersel, kadastraal bekend als gemeente Eersel, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), voor hondensportactiviteiten in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2017, 1e herziening" (hierna: het bestemmingsplan).
Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft het college de begunstigingstermijn van de last verlengd tot 8 weken nadat er een beslissing is genomen over de ontwikkeling van een hondensportterrein op een nieuwe locatie.
Bij besluit van 5 januari 2021 heeft het college de besluiten van 19 februari 2020 en 4 augustus 2020 ingetrokken.
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de hondensportactiviteiten op het perceel alsnog afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college, onder nadere motivering van het besluit van 6 januari 2021, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tevens is daarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2022, zaaknummer 21/888, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 juli 2021 vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 8 april 2022, gewijzigd bij besluit van 10 mei 2022, heeft het college de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 4 augustus 2020 en 6 januari 2021 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, deze besluiten herroepen, besloten om alsnog een besluit te nemen op het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de op het perceel aanwezige bebouwing, geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel als hondensportterrein, en het verzoek tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase toegekend tot een bedrag van € 1.068,00 per bezwaarschrift.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep bij de Afdeling ingesteld.
Het college heeft het hoger beroep ingetrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Eersel, in de nabijheid van het perceel, en is tevens eigenaar van Hondenpension Boslucht. Hij heeft een verzoek bij het college ingediend om handhavend op te treden tegen hondensportactiviteiten die in strijd met het bestemmingsplan op het perceel plaatsvinden.
2.       Het college heeft het hoger beroep ingetrokken, omdat het perceel inmiddels is opgekocht door de gemeente Eersel en de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten zijn beëindigd.
Afdeling bevoegd/procesbelang?
3.       De intrekking van het hoger beroep kan er niet toe leiden dat een van rechtswege ontstaan beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid van de Awb teniet wordt gedaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM6481). Daarom is het van rechtswege ontstane beroep tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022 nog aanhangig bij de Afdeling. Wel moet worden bezien of bij een inhoudelijke beoordeling van dat beroep nog een belang bestaat. [appellant] erkent dat, nu de overtredingen ongedaan zijn gemaakt, hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten. Hij betoogt echter dat hij procesbelang heeft in het verkrijgen van een veroordeling van het college in de gemaakte kosten in de fase van bezwaar, het beroep van rechtswege en het hoger beroep en in het verkrijgen van schadevergoeding.
3.1.    De door [appellant] gestelde schade betreft de daadwerkelijk gemaakte kosten in hoger beroep en het beroep van rechtswege tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022. Gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats (zie de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:842). De vergoeding van de kosten van het beroep van rechtswege en het hoger beroep kunnen slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht plaatsvinden.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1439), moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
3.3.    Het procesbelang van [appellant] is naar het oordeel van de Afdeling vervallen, omdat zijn belang er enkel nog in is gelegen om een proceskostenvergoeding te verkrijgen. Het beroep van rechtswege tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022 is daarom niet-ontvankelijk.
Proceskostenvergoeding bezwaar
4.       Niet in geschil is dat het college heeft besloten de gemaakte kosten in de fase van bezwaar te vergoeden. Dat deze kosten naar gesteld feitelijk nog niet zijn uitbetaald, leidt er niet toe dat nu aanleiding bestaat om het college in de proceskosten in bezwaar te veroordelen.
Proceskostenvergoeding beroep van rechtswege
5.       Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1439, moet, als het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het belang ontbreekt, worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de appellant is tegemoetgekomen. Dat is hier het geval. De Afdeling stelt vast dat de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten op het perceel zijn beëindigd en de bouwwerken zijn verwijderd, zodat, naar ook niet in geschil is, het college aan [appellant] is tegemoetgekomen. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb is een veroordeling van de kosten van het beroep tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022 daarom in dit geval mogelijk.
Proceskostenvergoeding hoger beroep
6.       Het college heeft het hoger beroep ingetrokken nadat [appellant] kosten heeft gemaakt voor het geven van een schriftelijke uiteenzetting. [appellant] heeft in zijn nader stuk verzocht om een vergoeding van de kosten die hij tevergeefs heeft gemaakt in hoger beroep. Gelet op artikel 8:118, eerste lid, van de Awb komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.
Conclusie
7.       Het beroep tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022 is niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen de besluiten van 8 april 2022 en 10 mei 2022 niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [appellant], handelend onder de naam Hondenpension Boslucht, in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
531-1092