ECLI:NL:RVS:2024:2310

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
202306559/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake spoedeisende bestuursdwang en bewijsvermoeden bij afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 27 juni 2023 een besluit genomen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang, omdat een vuilniszak met restafval in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 was aangeboden. De vuilniszak was aangetroffen in een ondergrondse afvalcontainer aan de Eendrachtsstraat, en het college ging ervan uit dat de appellant, [appellant], de vuilniszak had aangeboden, omdat er een adreslabel met zijn gegevens in was aangetroffen. De appellant ontkent echter de overtreding te hebben begaan en stelt dat hij altijd gebruik maakt van de bovengrondse containers aan de Kortenaerstraat.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juni 2023, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 11 september 2023. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 is de zaak behandeld, waarbij zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd om de appellant als overtreder aan te merken. Het bewijsvermoeden dat voortvloeit uit het aantreffen van een poststuk in de vuilniszak is niet voldoende onderbouwd, omdat de foto’s die het college heeft overgelegd niet duidelijk genoeg zijn om de aard van het poststuk vast te stellen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld en dat de appellant in zijn verweermogelijkheden is geschaad. Het beroep van de appellant is gegrond verklaard, en het besluit van 11 september 2023 is vernietigd. Het college moet nu een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij het duidelijkheid moet verschaffen over de aard van het aangetroffen poststuk.

Uitspraak

202306559/1/R4.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft het college zijn beslissing om op 16 juni 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 11 september 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. B.E.R. Darantinao en mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak met restafval die klemzat in de vulopening van een ondergrondse afvalcontainer aan de Eendrachtsstraat ter hoogte van huisnummer [locatie] te Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de vuilniszak heeft aangeboden, omdat daarin een adreslabel is aangetroffen met zijn naam- en adresgegevens erop.
2.       [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij ontkent dat hij de overtreding heeft begaan en voert aan dat hij voor het aanbieden van zijn restafval altijd gebruik maakt van de bovengrondse containers aan de Kortenaerstraat en niet de containers aan de Eendrachtsstraat. [appellant] betoogt dat het college het besluit niet met deugdelijk bewijs heeft onderbouwd, omdat het college stelt dat in de vuilniszak een enveloppe met zijn naam- en adresgegevens is gevonden, terwijl op de foto’s geen enveloppe, maar slechts een stukje papier met zijn naam- en adresgegevens is te zien. Bovendien stelt het college dat de enveloppe is aangetroffen in een grijze vuilniszak, terwijl op de foto een zwarte vuilniszak is te zien. [appellant] betoogt daarom dat het college niet deugdelijk heeft bewezen dat hij degene is die de vuilniszak heeft aangeboden.
2.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, bijvoorbeeld door middel van een daarin aangetroffen poststuk, mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Voor het mogen hanteren van dit bewijsvermoeden is voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2.    Aan de vaststelling dat in het afval een tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen, dient op grond van voornoemde rechtspraak een rapportage van de toezichthouder ten grondslag te liggen, met een voldoende duidelijke foto van het poststuk. Het is van belang dat het college de betrokken persoon duidelijkheid verschaft over de aard van het poststuk waarop zijn naam- en/of adresgegevens zijn aangetroffen, omdat de betrokkene anders in zijn verweermogelijkheden wordt geschaad (vergelijk de uitspraak van 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2758).
De Afdeling stelt vast dat op de bij de ambtelijke rapportage van 16 juni 2023 gevoegde foto’s van het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk slechts een deel van het poststuk zichtbaar is. Op de foto’s zijn uitsluitend de naam- en adresgegevens van [appellant] te zien. Door te volstaan met het overleggen van een foto van slechts een deel van het aangetroffen poststuk, heeft het college niet voldoende duidelijkheid verschaft over de aard van het poststuk, met als gevolg dat [appellant] in zijn verweermogelijkheden is geschaad. Ter zitting heeft het college een nadere verklaring van de toezichthouder voorgelezen, waarin is bevestigd dat het ging om een enveloppe met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant]. Die verklaring kan het voornoemde gebrek niet herstellen, omdat die, anders dan een duidelijke foto, nog steeds geen duidelijkheid verschaft over de aard van het poststuk. Het bestreden besluit is derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Het betoog slaagt.
3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 11 september 2023 dient te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor zover het college voornemens is het besluit van 27 juni 2023 te handhaven, dient het voor het nemen van het nieuwe besluit [appellant] duidelijkheid te verschaffen over de aard van het aangetroffen poststuk.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 11 september 2023, kenmerk A.B.2023.4.08789/MaH.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
929