ECLI:NL:RVS:2024:2349
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pater, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 mei 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 maart 2024 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 juni 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtsvraag die aan de orde was eerder door de Afdeling was beantwoord, en dat er geen aanleiding was om in dit geval anders te oordelen.
De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier, en werd in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.