ECLI:NL:RVS:2024:2364
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 13 augustus 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 8 september 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 30 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 juni 2024 uitspraak gedaan. De eerste grief van de vreemdeling werd niet gegrond bevonden, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De tweede grief, die betrekking had op de belangenafweging van de staatssecretaris in het kader van artikel 8 van het EVRM, werd eveneens afgewezen. De staatssecretaris had voldoende gemotiveerd dat er geen gezins- of familieleven bestond tussen de vreemdeling en zijn referent, en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2024.