ECLI:NL:RVS:2024:2439
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot bewaring van een vreemdeling
Op 21 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De rechtbank heeft op 23 april 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.
De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdeling op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft mogen ophouden. De vreemdeling stelde dat er al voor de ophouding onderzoek was verricht naar zijn identiteit, en dat de staatssecretaris artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 als grond voor de ophouding had moeten gebruiken. De Afdeling oordeelde dat de klacht terecht was, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De Afdeling concludeerde dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de maatregel van bewaring gediend zijn. De maximale duur van de ophouding op grond van het tweede of derde lid is gelijk, en de bewaring zelf werd als rechtmatig beschouwd. De vreemdeling had geen materieel nadeel ondervonden van het gebrek in de grondslag van de ophouding. De Afdeling zag geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten, en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.