ECLI:NL:RVS:2024:2519

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
202206958/1/R2 en 202206958/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Natuurbelevingscentrum Buiten in Waalre en de gevolgen voor omwonenden

Op 26 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Natuurbelevingscentrum Buiten, Waalre 2022". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Waalre op 18 oktober 2022, voorziet in de realisatie van een natuurbelevingscentrum met een horecagelegenheid en een informatiepunt aan de waterplas De Meeris, inclusief parkeervoorzieningen. Het plangebied ligt in het noorden van Waalre, op gronden die voorheen een vuilstortplaats waren. Omwonenden, waaronder appellanten die in een nabijgelegen appartementencomplex wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen het plan, met name vanwege zorgen over geluids- en parkeeroverlast.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De raad heeft voldoende onderzoek gedaan naar de akoestische gevolgen van het plan en de geluidsoverlast is binnen de geldende richtwaarden gebleven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de raad bij de beoordeling van de geluidseffecten terecht is uitgegaan van een "gemengd gebied" en dat de geluidseisen adequaat zijn toegepast. Ook de parkeerbehoefte is volgens de voorzieningenrechter correct berekend, waarbij het buitenterras niet als onderdeel van het bedrijfsvloeroppervlak is meegenomen.

De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende is aangetoond en dat de bezwaren van de appellanten met betrekking tot de natuurbescherming en de m.e.r.-beoordeling niet gegrond zijn. De raad heeft de proceskosten van de appellanten vergoed, maar de kosten voor het akoestisch tegenrapport zijn niet vergoed, omdat het betoog over geluid niet slaagde. De uitspraak bevestigt dat de gemeente Waalre het bestemmingsplan rechtmatig heeft vastgesteld en dat de zorgen van de omwonenden niet opwegen tegen de belangen van de ontwikkeling.

Uitspraak

202206958/1/R2 en 202206958/3/R2.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Waalre,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Waalre,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Natuurbelevingscentrum Buiten, Waalre 2022" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. [appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen, de raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
Bij uitspraak van 17 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:635) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
[appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2024, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda, [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van Moorsel, advocaat te Nijmegen, vergezeld door A. Visschers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat gelet op artikel 8:86 van de Awb daarom ook uitspraak kan worden gedaan in de bodemzaak.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 juni 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Waar gaat deze zaak over?
3.       Het plan voorziet in het realiseren van een natuurbelevingscentrum met een horecagelegenheid voor lichte horeca en een informatiepunt aan waterplas De Meeris en een bijbehorende parkeervoorziening aan de Van Dijklaan in Waalre. Het plangebied ligt in het noorden van Waalre en heeft betrekking op gronden waar zich voorheen een vuilstortplaats bevond. Het plangebied is onbebouwd en maakt deel uit van een als park ingericht grasland aan het water, dat wordt bezocht door fietsers en wandelaars. Het grasland grenst aan de oostzijde aan de waterplas, aan de noordzijde aan de Broekweg, aan de westzijde aan de Van Dijklaan en de Meerbergschelaan en aan de zuidzijde aan de Dijkbeemd. Aan de Dijkbeemd staat op een afstand van ongeveer 25 m van het beoogde natuurbelevingscentrum een appartementencomplex.
[appellant] en anderen wonen in het appartementencomplex aan de Dijkbeemd. Zij vrezen met name voor geluids- en parkeeroverlast als gevolg van het plan.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Gronden van het beroep
Geluid
5.       [appellant] en anderen betogen dat het plan onvoldoende waarborgen bevat om geluidsoverlast afkomstig van het buitenterras te voorkomen. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat het akoestisch onderzoek de omgeving ten onrechte typeert als "gemengd gebied" in plaats van een "rustige woonwijk". Hierdoor gaat het onderzoek uit van onjuiste richtwaarden en is in de avondperiode sprake van een overschrijding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Verder gaat het akoestisch onderzoek ten onrechte uit van een maximale bezetting van 36 stoelen op het terras en wordt er geen rekening gehouden met livemuziek en met de ligging van het terras aan een open waterplas. Verder wordt ten onrechte het stemgeluid bij de wandelpaden naar het parkeerterrein en langs het water in het akoestisch onderzoek buiten beschouwing gelaten. Ter onderbouwing van hun standpunten verwijzen zij naar een akoestisch tegenrapport van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 27 januari 2023 (hierna: het tegenrapport) en een door hen opgestelde foto-impressie van de omgeving.
5.1.    De raad heeft akoestisch onderzoek laten uitvoeren om inzicht te krijgen in de akoestische gevolgen van het natuurbelevingscentrum voor de directe omgeving. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het "akoestisch onderzoek Natuurbelevingscentrum Buiten te Waalre" van Econsultancy van 8 november 2021, dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd. In het onderzoek is de geluidsbelasting bij onder meer het appartementencomplex aan de Dijkbeemd vanwege de voorziene horecagelegenheid getoetst aan de richtwaarden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Daarbij is ervan uitgegaan dat er, gelet op de in de omgeving van het plangebied voorkomende functies, sprake is van het omgevingstype "gemengd gebied". Het onderzoek gaat uit van een daarin omschreven representatieve bedrijfssituatie waarbij op een warme dag het terras geopend zal zijn van 10:00 uur tot 22:00 uur. Het terras zal een maximale bezetting hebben van 36 stoelen en er zal geen livemuziek worden gedraaid. De verkeersaantrekkende werking ten behoeve van de inrichting is in het onderzoek niet meegenomen, omdat de voorziene parkeerplaats op ruim 80 m van het appartementencomplex is gesitueerd. In het onderzoek is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter hoogte van het appartementencomplex berekend op 42 dB(A) voor zowel de dag- als de avondperiode. Hiermee voldoet het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau aan de geldende richtwaarden van 50 dB(A) voor de dagperiode en 45 dB(A) voor de avondperiode. De maximale geluidniveaus zijn ter hoogte van het appartementencomplex berekend op 55 dB(A) voor zowel de dag- als de avondperiode. Hiermee voldoet ook het maximale geluidniveau aan de geldende richtwaarden van 70 dB(A) voor de dagperiode en 65 dB(A) voor de avondperiode. Gelet op deze conclusies heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van het plan.
5.2.    De VNG-brochure kent twee omgevingstypen, te weten het omgevingstype "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en het omgevingstype "gemengd gebied". Over het omgevingstype "rustige woonwijk en rustig buitengebied" staat in de VNG-brochure: "Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied." Over het omgevingstype "gemengd gebied" staat in de VNG-brochure: "Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
Indien de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
5.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in de directe omgeving van het plangebied, naast groen en woningen, waaronder het appartementencomplex aan de Dijkbeemd, de daarachter liggende woonwijk en de woonwagenstandplaats, ook bedrijven zijn gelegen, al dan niet in combinatie met kantoren en daarmee verband houdende ondergeschikte dienstverlening en/of detailhandel. Deze bedrijven zijn op ongeveer 130 m van het plandeel met de horecabestemming gelegen en op ongeveer 10 m van het plandeel aan de Van Dijklaan. De Van Dijklaan is een doorgaande weg door het gebied waar de meeste bedrijven zijn gesitueerd. In de directe omgeving van het plangebied komen dus diverse functies voor. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het niet onjuist dat de raad bij de bepaling van het omgevingstype is uitgegaan van een gemengd gebied. De door [appellant] en anderen overgelegde foto-impressie waarmee zij willen aantonen dat ten zuiden van het plangebied een rustige woonwijk is gesitueerd die los moet worden gezien en in stedenbouwkundige zin kan worden onderscheiden van de bedrijven die zich ten westen van het plangebied bevinden, maakt het voorgaande niet anders. De beoordeling welk omgevingstype in de zin van de VNG-brochure van toepassing is, vindt plaats aan de hand van de beoordeling op een groter schaalniveau van de omgeving van in dit geval de horecagelegenheid die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De omstandigheid dat de woningen door middel van onder meer groenvoorzieningen zijn afgeschermd van de bedrijven, leidt niet tot een ander oordeel. Dat, zoals [appellant] en anderen stellen, een natuurbelevingscentrum naar zijn aard niet in een gemengd gebied past, en dat de interim omgevingsverordening Noord-Brabant het gebied kwalificeert als "landelijk gebied", is niet doorslaggevend voor de vraag van welk gebiedstype in de zin van de VNG-brochure sprake is. Ook de omstandigheid dat de raad bij de vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan wel is uitgegaan van een "rustige woonwijk", laat onverlet dat de raad bij de vaststelling van dit plan de ruimtelijke situatie opnieuw dient te beoordelen en tot andere inzichten kan komen wat betreft de typering van het gebied. Gelet op het voorgaande konden in het akoestisch onderzoek de richtwaarden voor de geluidbelasting op woningen in het gebiedstype "gemengd gebied" als uitgangspunt worden genomen.
5.4.    Ten aanzien van het betoog dat de uitgangspunten in het akoestisch onderzoek niet aansluiten bij een maximale invulling van de planologische mogelijkheden, omdat in het bestemmingsplan niet is geregeld dat het terras een maximale bezetting zal hebben van 36 stoelen en dat er geen livemuziek zal zijn, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In een akoestisch onderzoek moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat er geen livemuziek zal worden gemaakt. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels is ter plaatse lichte horeca toegestaan. Lichte horeca is in artikel 1.22 van de planregels gedefinieerd als "horecabedrijven van relatief beperkte omvang die alleen gedurende de dag (tot maximaal 22.00 uur) zijn geopend en die bestaan uit het verstrekken van in hoofdzaak kleinere maaltijden, broodjes, ijs, gebak, koffie, thee en overige dranken. Tot deze categorie behoren onder andere: broodjeszaak; cafetaria; croissanterie; lunchroom; ijssalon; snackbar; tearoom; koffiebar." Gelet op hetgeen op basis van het bestemmingsplan ter plaatse is toegestaan hoefde de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van de representatieve invulling van de maximale mogelijkheden geen rekening te houden met de mogelijkheid dat op het terras livemuziek wordt gespeeld. Wat betreft de bezetting van 36 stoelen op het terras heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat het niet aannemelijk is dat er op een terras bij een kleinschalige horecagelegenheid als hier aan de orde een grotere bezetting plaatsvindt. Deze bezetting is weliswaar niet in de planregels geborgd, maar dit leidt niet tot vernietiging van het bestemmingsplan. De raad heeft toegelicht dat bij een bezetting van 36 stoelen het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uitkomt op 42 dB(A) in de avond, terwijl een niveau van 45 dB(A) nog aanvaardbaar is. Een verdubbeling van de geluidsbronnen leidt tot een toename van 3 dB(A). Dit betekent dat bij een verdubbeling van het aantal terrasplaatsen nog steeds aan de richtwaarde van 45 dB(A) wordt voldaan en dat ook in dat geval geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. Gelet op de omvang van het terras is een bezetting van meer dan 72 zitplaatsen niet aannemelijk.
Uit het onderzoek volgt verder dat ter hoogte van het water rekening is gehouden met een bodemfactor "overig", wat overeenkomt met harde bodems die bestaan uit bijvoorbeeld asfalt, bestrating, water, beton en alle bodems waarop veel reflecterende en geluidsverstrooiende objecten staan. Voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de ligging van het terras aan een open waterplas bestaat dan ook geen aanleiding.
5.5.    Voor zover [appellant] en anderen onder verwijzing naar hun tegenrapport aanvoeren dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte het parkeren van voertuigen op het parkeerterrein en het stemgeluid van bezoekers die van het parkeerterrein naar het natuurbelevingscentrum lopen niet heeft betrokken, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad een reactie van Econsultancy op het tegenrapport heeft overgelegd. Daarin is toegelicht dat het parkeren van voertuigen buiten beschouwing is gelaten, omdat het parkeerterrein op een afstand van meer dan 80 m van het appartementencomplex is gelegen. In dat verband is mede in aanmerking genomen dat ingevolge de VNG-brochure de richtafstand van een parkeerterrein in een rustige woonwijk 30 m, en in een gemengd gebied 10 m bedraagt, zodat het geluid van een parkeerterrein voor 16 auto’s niet van invloed is op het woon- en leefklimaat van woningen die op meer dan 80 m afstand zijn gelegen. Verder heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten is dat het stemgeluid afkomstig van de wandelpaden onaanvaardbaar zal toenemen als gevolg van het plan. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het pad dat van de parkeerplaats naar het natuurbelevingscentrum loopt voor het grootste gedeelte op meer dan 30 m van het appartementencomplex is gelegen en dat zowel dat pad als het pad langs het water al bestaande paden zijn die worden gebruikt door wandelaars en fietsers. Ook zonder het natuurbelevingscentrum brengen deze paden stemgeluid met zich mee. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen in het tegenrapport hierover naar voren is gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat deze motivering van de raad ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen overigens in het tegenrapport is opgemerkt ook geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zulke gebreken in kennis of leemten bevat dat de raad zich daarop niet meer mogen baseren.
5.6.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidhinder. Het betoog slaag niet.
5.7.    In de voorgaande overwegingen heeft de voorzieningenrechter de beroepsgronden van [appellant] en anderen over geluid behandeld en geoordeeld dat die niet slagen. De raad heeft een afdoende verklaring gegeven over de door [appellant] en anderen gestelde onjuistheden in het akoestisch onderzoek. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het onderzoek naar geluid onzorgvuldig is. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om de STAB in te schakelen, zoals [appellant] en anderen hebben verzocht.
Parkeren
6.       [appellant] en anderen betogen dat het plan tot een te hoge parkeerbelasting in de omgeving zal leiden. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is het buitenterras met een oppervlakte van ongeveer 190 m2 ten onrechte niet betrokken bij het bedrijfsvloeroppervlak, hetgeen zou betekenen dat er niet 16 maar 27 parkeerplaatsen zijn vereist. Bovendien is uitgegaan van een parkeernorm voor "cafetaria/café/bar", terwijl de melding die is gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer spreekt over een restaurant. Daarvoor geldt volgens de CROW-publicatie een hogere parkeernorm. Daarnaast bevatten de planregels ten onrechte een vrijstelling van de parkeereis als blijkt dat er op zondag niet meer dan 9 parkeerplaatsen binnen de verkeersbestemming bezet zijn, omdat niet is uitgesloten dat hierdoor parkeeroverlast ter plaatse van het appartementencomplex zal ontstaan. Ten slotte is niet voorzien in voldoende gelegenheid voor het stallen van fietsen en scooters, aldus [appellant] en anderen.
6.1.    In de plantoelichting is ingegaan op het aspect parkeren. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is aansluiting gezocht bij de kengetallen uit CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren". Het plangebied is hierbij aangemerkt als omgevingstype "buitengebied" van een "matig stedelijk gebied". Omdat de toegestane functie binnen het plangebied niet is opgenomen in de CROW is de parkeernorm voor "cafetaria/café/bar" aangehouden. De parkeernorm voor deze functie is 6 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo). In de plantoelichting staat dat het buitenterras geen onderdeel is van het bvo. Voor het terras is op de verbeelding een aanduiding opgenomen. Op basis van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt kan een gebouw worden opgericht met een oppervlakte van 255 m2. Op basis daarvan is sprake van een parkeerbehoefte van 16 parkeerplaatsen. Verder staat in de toelichting dat in de regels een flexibele juridische borging is opgenomen, omdat het type horecagelegenheid niet is opgenomen in de CROW en de parkeernorm van 6 parkeerplaatsen met 100 m2 bvo wellicht te hoog is. Bij het verlenen van de bouwvergunning dienen binnen het plangebied 10 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Deze zijn al aangelegd binnen de verkeerbestemming in het plangebied aan de Van Dijklaan. Binnen een jaar na ingebruikname van de horecagelegenheid moet binnen het plangebied worden voldaan aan de hiervoor genoemde parkeernorm. Ook de ruimte voor de eventuele aanleg van 6 extra parkeerplaatsen is opgenomen binnen het plangebied. De raad heeft toegelicht dat in artikel 3.3.2, onder c, van de planregels in een uitzondering is voorzien, indien blijkt dat het aanwezigheidspercentage op de maatgevende dag (de zondag) niet meer bedraagt dan 90%. Hiermee wordt voorkomen dat er meer parkeerplaatsen worden aangelegd dan nodig is.
6.2.    De raad is bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van een oppervlakte van 255 m2 bvo. De raad heeft daarbij het buitenterras buiten beschouwing gelaten. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat het buitenterras ook in aanmerking moet worden genomen, overweegt de voorzieningenrechter dat in CROW-publicatie 381 bvo wordt gedefinieerd als de oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau(s). Dit betekent dat een buitenterras in beginsel geen deel uitmaakt van het bvo. De verdere systematiek van de publicatie biedt ook geen aanleiding voor het uitgangspunt dat in een geval als dit een terras in aanmerking moet worden genomen in de berekening van het bvo (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3413). De raad heeft het buitenterras dan ook terecht buiten beschouwing gelaten.
Verder heeft de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte aansluiting gezocht bij de parkeernorm die in de CROW-publicatie geldt voor een "cafetaria/café/bar", omdat de functie van een natuurbelevingscentrum niet in die publicatie is opgenomen. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels is ter plaatse lichte horeca toegestaan. Lichte horeca is in artikel 1.22 gedefinieerd als "horecabedrijven van relatief beperkte omvang die alleen gedurende de dag (tot maximaal 22.00 uur) zijn geopend en die bestaan uit het verstrekken van in hoofdzaak kleinere maaltijden, broodjes, ijs, gebak, koffie, thee en overige dranken. Tot deze categorie behoren onder andere: broodjeszaak; cafetaria; croissanterie; lunchroom; ijssalon; snackbar; tearoom; koffiebar." Gelet op de relatief beperkte omvang van de ter plaatse toegestane horecabedrijven en de daarbij genoemde voorbeelden die het bestemmingsplan mogelijk maakt ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat is uitgegaan van een onjuiste parkeernorm.  Dat, zoals [appellant] en anderen aanvoeren, in de melding die in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan de activiteiten worden omschreven als "Restaurant / Lunchroom / koffiecorner", maakt deze conclusie niet anders. Het bestemmingsplan is immers leidend bij de vraag welke activiteiten ter plaatse zijn toegestaan.
Voor zover [appellant] en anderen vrezen voor parkeeroverlast bij hun appartementencomplex, heeft de raad toegelicht dat het niet aannemelijk is dat bezoekers van de horecagelegenheid hun auto bij het appartementencomplex parkeren. De parkeerplaatsen aan de Van Dijklaan liggen namelijk op korte afstand van de doorgaande weg en de parkeerplaatsen bij het appartementencomplex aan de Dijkbeemd zijn vanuit de Van Dijklaan niet rechtstreeks bereikbaar. Indien de parkeerplaatsen aan de Van Dijklaan bezet zijn ligt het volgens de raad voor de hand dat bezoekers zullen uitwijken naar het bedrijventerrein. De voorzieningenrechter acht dit standpunt, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de situatie ter plaatse, niet onjuist.
Ten aanzien van het betoog dat het plan niet in voldoende gelegenheid voorziet voor het stallen van fietsen en scooters, heeft de raad toegelicht dat er in het plangebied voldoende ruimte is om in stallingen te voorzien. De voorzieningenrechter acht dit standpunt aannemelijk. Overigens heeft de raad aangegeven dat de initiatiefnemer deze stallingen aan de noordzijde van het natuurbelevingscentrum zal realiseren, teneinde eventuele overlast als gevolg van het stallen van fietsen en scooters richting het appartementencomplex te beperken.
Het betoog slaagt niet.
Uitvoerbaarheid
7.       [appellant] en anderen betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, omdat niet is gebleken dat de initiatiefnemer voldoende middelen heeft om het plan te realiseren en niet is gebleken dat er sprake zal zijn van een rendabele exploitatie. Dit geldt temeer nu de termijn van drie jaar voor het verlenen van subsidie aan de initiatiefnemer is verlopen.
7.1.    Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
7.2.    In paragraaf 6.1 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid. Daarin staat onder meer dat de gronden binnen beide delen van het plangebied in eigendom zijn bij de gemeente Waalre en dat de kosten voor de planvorming voor rekening van de gemeente zijn. De bouwkosten van het natuurbelevingscentrum komen, na verkoop van de gronden voor rekening van de initiatiefnemer. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat het bedrijfsplan van de initiatiefnemer is doorgerekend en financieel haalbaar is geacht. In de omstandigheid dat er sinds het opstellen van het bedrijfsplan tijd is verstreken, heeft de raad geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het initiatief niet meer haalbaar is. Verder heeft de raad toegelicht dat de initiatiefnemer in een eerder stadium een subsidie toegekend heeft gekregen voor de duur van drie jaar. Deze termijn is door de vernietiging van het bestemmingsplan in een eerdere beroepsprocedure weliswaar verstreken, maar de initiatiefnemer heeft aangegeven dat hij een nieuwe subsidieaanvraag zal indienen. Bovendien heeft de raad erop gewezen dat de initiatiefnemer zonodig over voldoende eigen vermogen beschikt om de horecagelegenheid te kunnen realiseren.
Gelet op deze toelichting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.
Natuurbescherming
8.       [appellant] en anderen betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte is geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie en geen negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebied en dat de partiële bouwvrijstelling, die is geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), wegens strijd met artikel 6 van de Habitatrichtlijn niet toegepast had mogen worden.
8.1.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit overweging 10.51 van de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat een natuurlijke persoon, zoals [appellant] en anderen, die zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Verder volgt uit de uitspraak dat individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Deze situatie zou zich concreet voordoen ingeval een Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van [appellant] en anderen. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook hun belang bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Maar de afstand tussen het appartementencomplex waar [appellant] en anderen wonen en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ongeveer 1,3 km. Andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand. Gelet op deze afstanden maken deze Natura 2000-gebieden geen deel uit van de leefomgeving van [appellant] en anderen. Het individuele belang van [appellant] en anderen is niet verweven met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb staat daarom in de weg aan een vernietiging van het besluit op basis van dit betoog.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
9.       [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen.
9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298) betekent het vereiste in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer dat het bevoegd gezag een beslissing neemt omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een m.e.r. moet worden gemaakt, dat hierover een besluit van het bevoegd gezag is vereist, een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
9.2.    Niet in geschil is dat er in dit geval ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan nog geen m.e.r-beoordelingsbesluit was genomen. Het college heeft op 31 januari 2023 alsnog een m.e.r.-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer benomen. Hierin is onder verwijzing naar de uitgevoerde onderzoeken en de in de plantoelichting gegeven onderbouwing gemotiveerd dat voor het bestemmingsplan geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is op grond van artikel 6:3 van de Awb niet zelfstandig vatbaar voor beroep, maar kan in het kader van het beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan worden getoetst. Er stond voor [appellant] en anderen niets aan in de weg om in hun zienswijzen op te merken dat een m.e.r.-beoordelingsbesluit ontbrak. Paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting bij het ontwerpplan bevatte bovendien al een materiële m.e.r.-beoordeling. [appellant] en anderen zijn dus niet beperkt in enig procedureel belang. Evenmin is aannemelijk dat anderen, die ook een zienswijze naar voren hadden kunnen brengen over het ontwerpplan, hierdoor zijn benadeeld. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1059. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)
10.     [appellant] en anderen betogen dat onduidelijk is of de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken als bedoeld in artikel 3.43, onder c, van de IOV. Ook is ten onrechte en in strijd met artikel 3.43, onder d, van de IOV niet onderbouwd dat de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.
10.1.  Artikel 3.43 van de IOV luidt als volgt:
"In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
[…]
c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied."
10.2.  De raad heeft erop gewezen dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de regionale afspraken als bedoeld in artikel 3.43 van de IOV. In de paragrafen 3.2 en 3.3.2 van de plantoelichting is nader ingegaan op de IOV en de Gebiedsvisie Waalre-Noord van maart 2007. Het plangebied is in de IOV aangeduid als Gemengd landelijk gebied met de aanduiding "Verstedelijking  afweegbaar". De gebieden met deze aanduiding zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. De ontwikkeling van het natuurbelevingscentrum vindt aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied van Waalre plaats. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de stedelijke ontwikkeling Waalre-Noord, zoals is opgenomen in de gebiedsvisie. Deze gebiedsvisie is de ruimtelijke vertaling van de ambitie van de gemeente om woningbouwontwikkelingen zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de bestaande bebouwing en zo ruimte te creëren voor een groene buffer tussen Waalre-Noord en de A2. Op hoofdlijnen is aangegeven waar en op welke wijze woningbouw is voorzien, hoe de verkeersstructuur in elkaar zit en waar ruimte is voor andere functies. De gebiedsvisie is in samenwerking met diverse partijen opgesteld, waaronder milieuwerkgroepen en de provincie. Er is nadrukkelijk sprake van een totaalontwikkeling van het gebied waarbij wordt voorzien in woningbouw, natuurontwikkeling en een opwaardering van de recreatieve functie van de plas, waaraan het natuurbelevingscentrum met de beoogde functie als horecapunt en informatiecentrum een belangrijke bijdrage levert. Hierbij vindt de verbijzondering en landschappelijke inpassing plaats van de vroegere vuilstort als onderdeel van de (wandel)routes en als oriëntatiepunt. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het voorliggende plan in strijd met artikel 3.43 van de IOV heeft vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11.     Het beroep is ongegrond.
12.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13.     Gelet op hetgeen hiervoor in overweging 9.2 is overwogen moet de raad de proceskosten van het beroep vergoeden. Aangezien in de overwegingen 5 en verder is geoordeeld dat het betoog over geluid niet slaagt, komen de door [appellant] en anderen gevraagde deskundigenkosten voor het opstellen van een akoestisch tegenrapport door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing en de kosten in verband met de foto-impressie niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       wijst het verzoek af;
III.      veroordeelt de raad van de gemeente Waalre tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.      gelast dat de raad van de gemeente Waalre aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024