ECLI:NL:RVS:2024:2574

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202306634/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake overdracht aan Italië

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2023. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van hun beroep kennis te nemen. Dit beroep volgde op brieven van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat de termijn voor de overdracht aan Italië was opgeschort door een voorlopige voorziening die in hoger beroep was getroffen. De staatssecretaris heeft later laten weten dat de vreemdelingen alsnog in de nationale procedure worden opgenomen, omdat de overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening was verstreken. Hierdoor hebben de vreemdelingen het doel van hun procedure bereikt, wat betekent dat zij geen belang meer hebben bij de beoordeling van het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens overwogen of de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Dit kan het geval zijn als de staatssecretaris aan de vreemdelingen tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door zijn toedoen is vervallen. De staatssecretaris heeft echter niet tegemoetgekomen aan de vreemdelingen, aangezien het in behandeling nemen van een asielaanvraag geen aanleiding geeft voor proceskostenvergoeding. De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.

Uitspraak

202306634/1/V1.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2023 in zaken nrs. NL23.8053 en NL23.8058 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij brieven van 10 en 15 maart 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdelingen meegedeeld dat, door een op verzoek van de staatssecretaris in hoger beroep getroffen voorlopige voorziening, de termijn voor de overdracht aan Italië is opgeschort, tot de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Bij uitspraak van 3 oktober 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling desgevraagd laten weten dat hij de vreemdelingen alsnog in de nationale procedure opneemt. De overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is namelijk verstreken. De uiterste overdrachtsdatum is verstreken op 6 maart 2023 en de door de voorzieningenrechter van de Afdeling getroffen voorlopige voorziening heeft in dit geval geen opschortende werking. Daarmee hebben de vreemdelingen het doel van de procedure bereikt. Daarom hebben de vreemdelingen geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.       Niettemin moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdelingen tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1). De staatssecretaris is niet tegemoetgekomen, als hij een asielaanvraag in behandeling neemt vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn. Dit is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het besluit waarbij de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen, niet voordeed (uitspraak van de Afdeling van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084, onder 1.2). Weliswaar was de overdrachtstermijn ten tijde van de brieven van 10 en 15 maart 2023 achteraf bezien al verstreken, maar dit is niet een omstandigheid die als toedoen van de staatssecretaris kan worden aangemerkt. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
382-1060