ECLI:NL:RVS:2024:2828

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202205316/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing tot appartementen met privacybezwaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 2 augustus 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het betreft een omgevingsvergunning die op 18 mei 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Middelburg is verleend aan Verhuur Veere B.V. voor de verbouwing van een bedrijfsruimte met bijbehorende bedrijfswoning tot zes appartementen op Breestraat 41-43 te Middelburg. [appellant], die naast het pand woont, vreest een inbreuk op zijn privacy door het bouwplan, met name door de realisatie van een balkon dat binnen 2 meter van de erfgrens zou komen te liggen, wat in strijd zou zijn met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn die de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staan. Tijdens de zitting op 28 november 2023 is vastgesteld dat het bouwplan smaller zal worden uitgevoerd, waardoor de balkons niet binnen 2 meter van de erfgrens komen. Dit betekent dat de beroepsgrond van [appellant] met betrekking tot artikel 5:50 van het BW niet meer aan de orde is.

Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn alternatief om de balkons te verkleinen en één appartement te laten vervallen. De Afdeling oordeelt echter dat het college niet verplicht is om alternatieven te overwegen als het oorspronkelijke project aanvaardbaar is. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205316/1/R1
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Middelburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 2 augustus 2022 in zaak nr. 21/4103 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2021 heeft het college aan Verhuur Veere B.V. omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een bedrijfsruimte met bijbehorende bedrijfswoning tot zes appartementen op het adres Breestraat 41-43 te Middelburg, alsmede voor afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 24 augustus 2021 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 24 augustus 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P. Mondeel, verschenen. Voorts is ter zitting
Verhuur Veere, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 februari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] woont op het adres [locatie] naast het pand waar het bouwplan wordt gerealiseerd en vreest onder meer een inbreuk op zijn privacy als gevolg van het bouwplan.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen. Volgens [appellant] zal het in het bouwplan voorziene balkon binnen 2 meter van de erfgrens worden gebouwd en bestaat van daaruit zicht op zijn perceel, wat in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is volgens [appellant] verder strijd met artikel 5:37 van het BW, omdat realisering van het bouwplan er toe zal leiden dat een raam in de zijgevel van zijn pand onrechtmatig zal worden dicht gebouwd.
3.1.    Artikel 5:37 van het BW luidt:
"De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun."
Artikel 5:50 luidt, voor zover hier van belang:
"1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
[..]
3. De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur."
3.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3153, 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523 en 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1106), bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven (zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2599).
3.3.    Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat het bouwplan smaller zal worden uitgevoerd, waardoor geen van beide voorziene balkons binnen 2 m van de grenslijn met het erf van [appellant] zullen worden gerealiseerd en dat om die reden de beroepsgrond van [appellant] met betrekking tot artikel 5:50 van het BW niet hoeft te worden besproken.
Voor zover [appellant] heeft gewezen op het dichtbouwen van het raam in de zijgevel van zijn pand is komen vast te staan dat het onderdeel van het bouwplan dat het dichtbouwen van het raam tot gevolg heeft niet in strijd is met het bestemmingsplan. Aan een belangenafweging met betrekking tot dit onderdeel van het bouwplan wordt dan ook niet toegekomen.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het door hem aangedragen alternatief, waardoor er geen inbreuk op zijn privacy zou worden gemaakt, te weten het verkleinen van de balkons aan de achterzijde en het laten vervallen van één appartement.
4.1.    Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals dit is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
4.2.    Voor zover [appellant] heeft gewezen op de mogelijkheid van het laten vervallen van één appartement, is geen sprake van een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren, maar van een kleiner bouwplan waar Verhuur Veere zich niet in kan vinden. Het door [appellant] aangevoerde biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college geen omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, omdat sprake is van een alternatief met een gelijkwaardig resultaat en aanmerkelijk minder bezwaren.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
580