ECLI:NL:RVS:2024:2903

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202204957/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Roermond na incident van huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, die op 7 juli 2022 het beroep van [appellant] tegen een huisverbod van de burgemeester van Roermond ongegrond verklaarde. Het huisverbod was opgelegd op 28 juni 2022 voor de duur van tien dagen, na een incident van huiselijk geweld waarbij [appellant] en [persoon] betrokken waren, en hun minderjarige zoon aanwezig was. De burgemeester concludeerde dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [persoon] en hun zoon opleverde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen, en dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om dit besluit te rechtvaardigen.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank niet had onderkend dat de goede procesorde was geschonden en dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat er sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de burgemeester beoordelingsruimte had bij het vaststellen van het gevaar. De Afdeling concludeerde echter dat het besluit van de burgemeester onvoldoende was onderbouwd, omdat niet alle relevante informatie in de besluitvorming was opgenomen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, verklaarde het beroep van [appellant] gegrond, en liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202204957/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Roermond,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 7 juli 2022 in zaak nrs. C/03/306838 / FA RK 22-2455 en C/03/306842 / KG ZA 22-263 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de periode van tien dagen, van 28 juni 2022 15:00 uur tot 8 juli 2022 15:00 uur.
Bij mondelinge uitspraak van 7 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] tegen het besluit van 28 juni 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 juni 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Sittard, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I.X.B. Berens en mr. S. Vissers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] en [persoon] staan beiden ingeschreven op het adres [locatie] te Roermond (hierna: de woning). Zij hebben samen een zoon die nog minderjarig is. Op 28 juni 2022 heeft een incident in de woning plaatsgevonden tussen [appellant] en [persoon], waarbij hun zoon betrokken was. De politie is ter plaatse gekomen. [persoon] heeft aangifte gedaan van huiselijk geweld en mishandeling. In het rapport van de politie staat onder meer dat [persoon] heeft verklaard dat zij eerder een melding van mishandeling tegen [appellant] heeft gedaan op 24 augustus 2021.
2.       De burgemeester heeft uit bovenstaande feiten afgeleid dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van [persoon] en hun minderjarige zoon. Op 28 juni 2022 heeft de burgemeester daarom op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) een huisverbod voor de woning opgelegd aan [appellant] voor de periode van tien dagen.
Aangevallen uitspraak
3.       De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester een tijdelijk huisverbod mocht opleggen. Volgens de voorzieningenrechter is gebleken dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [persoon] en hun minderjarige zoon. De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat, gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, niet is vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Het is voldoende dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
4.       De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat op grond van de door de burgemeester gegeven beschikking en het daarbij behorende Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG), geen tijdelijk huisverbod kon worden opgelegd. Dat wordt anders wanneer daarbij ook de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen wordt betrokken dat geen deel uitmaakt van de beschikking maar wel is opgemaakt voordat de burgemeester een beslissing heeft genomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat aan de besluitvorming een motiveringsgebrek kleeft, omdat het proces-verbaal daaraan niet ten grondslag is gelegd. Hieraan verbindt de voorzieningenrechter geen juridische gevolgen. Het is voor hem duidelijk geworden dat tussen [appellant] en [persoon] een fysieke schermutseling is ontstaan, waarbij de minderjarige zoon aanwezig was en ook het onderwerp van het conflict was. Dit leverde volgens de voorzieningenrechter een gevaarlijke situatie op. De voorzieningenrechter heeft er hierbij op gewezen dat het doel van het tijdelijk huisverbod niet is om [appellant] te straffen, maar om rust te brengen in de situatie.
Toetsingskader
5.       Artikel 2, eerste lid, van de Wth luidt:
"De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9."
Hoger beroep en beoordeling
6.       [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de voorzieningenrechter en heeft hoger beroep ingesteld. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de goede procesorde is geschonden doordat de burgemeester zijn verweerschrift met omvangrijke bijlagen te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft niet onderkend dat [appellant] hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hiertoe voert [appellant] aan dat zijn gemachtigde tijdens de zitting een leespauze kreeg van tien minuten, waarna hij heeft aangegeven dat dit niet voldoende was vanwege de omvang van de stukken. Ook voert hij aan dat de burgemeester aan de hand van de aangeleverde stukken op de zitting het standpunt heeft ingenomen dat, hoewel uit de bestreden beslissing niet blijkt dat het proces-verbaal van bevindingen van de politie is betrokken bij de besluitvorming, de inhoud daarvan wel degelijk deel heeft uitgemaakt van de risicotaxatie. De voorzieningenrechter had dit alles niet bij zijn beoordeling van het huisverbod mogen betrekken, aldus [appellant].
7.       Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot één dag voor de zitting bij de voorzieningenrechter nadere stukken indienen. Ook indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het — zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4780) — aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. In wat [appellant] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank de stukken buiten haar beoordeling had moeten laten. Daarbij is van belang dat in het verweerschrift geen nieuwe standpunten zijn ingenomen, dat het als bijlage aangeleverde politiedossier de basis vormde voor het RiHG waarop het huisverbod is gebaseerd, dat de stukken niet zeer omvangrijk waren en dat [appellant] in een leespauze kennis van de stukken heeft kunnen nemen.
Het betoog slaagt niet.
8.       [appellant] betoogt ten tweede dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er voldoende grondslag bestaat voor het opleggen van het huisverbod. Volgens [appellant] heeft de burgemeester niet voldoende gemotiveerd dat sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar door aanwezigheid van [appellant] dat heeft geleid tot het opleggen van een huisverbod. [appellant] voert verder aan dat de voorzieningenrechter buiten de omvang van het geschil is getreden en ten onrechte een eigen oordeel heeft gevormd over de vraag of de beschikbare gegevens grond vormen voor de conclusie dat al dan niet sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth. Tevens voert [appellant] aan dat het proces-verbaal en de daarbij behorende stukken niet bij de beslissing betrokken kunnen zijn omdat het proces-verbaal is ondertekend op 30 juni 2022 om 17:15, terwijl het besluit dateert van 28 juni 2022. Tot slot voert [appellant] aan dat [persoon] de verwondingen die volgens haar door hem zijn toegebracht zijn ontstaan doordat zij met een steen de ruiten van de voordeur heeft ingeslagen. De rechtbank is aan dit alles voorbijgegaan. Volgens [appellant] had de burgemeester geen huisverbod mogen opleggen en heeft de rechtbank dit niet onderkend.
9.       De Afdeling oordeelt dat gelet op de spoedeisende aard van een huisverbod niet is vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleverden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2906). Zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3784), heeft de burgemeester beoordelingsruimte bij de beoordeling van dit gevaar. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of de burgemeester redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. De wetgever heeft bepaald dat het huisverbod ook kan worden ingezet wanneer situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. Dit heeft de Afdeling eerder overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1067).
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de beschikking met de daarbij behorende risicotaxatie onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de burgemeester op basis van de informatie die aan de risicotaxatie ten grondslag ligt en bij de burgemeester bekend was, redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat het gevaar als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth aanwezig was en in redelijkheid het bestreden huisverbod heeft kunnen opleggen. Op de zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester toegelicht dat in het bijzonder hetgeen is beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren over de situatie die zij op het moment van het incident ter plaatse aantroffen, van belang is. De informatie uit het buurtonderzoek, waarvan [appellant] heeft aangevoerd dat die niet bekend kon zijn bij de burgemeester, was niet dragend voor de besluitvorming. Dat het proces-verbaal van bevindingen door de hulpofficier van Justitie pas op 30 juni 2022 is ondertekend, doet aan het voorgaande niet af, omdat de informatie waarop dit proces-verbaal is gebaseerd ook ten tijde van het bestreden besluit bij de burgemeester bekend was.
Omdat de Afdeling oordeelt dat het besluit van 28 juni 2022 onvoldoende is onderbouwd, ziet zij, anders dan de rechtbank, grond om dit besluit te vernietigen. Daarbij benadrukt de Afdeling het belang dat de burgemeester alle relevante informatie in het besluit opneemt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling wel grond om de rechtsgevolgen van het besluit van 28 juni 2022 in stand te laten.
Het betoog slaagt.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaren, het besluit van 28 juli 2022 vernietigen, de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De burgemeester moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 7 juli 2022 in zaak nrs. C/03/306838 / FA RK 22-2455 en C/03/306842 / KG ZA 22-263;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Roermond van 28 juli 2022 gegrond;
IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
V.       bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI.      veroordeelt de burgemeester van Roermond tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de burgemeester van Roermond aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 461,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
735-1106