202301593/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2023 in zaak nr. 22/945 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2019 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de CSG opgedragen een nieuw besluit op het door [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2020 gemaakte bezwaar te nemen, met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 4 februari 2022 heeft de CSG opnieuw beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2020 gemaakte bezwaar, het bezwaar gegrond verklaard en [appellant] een uitkering van € 5.000,00 toegekend.
Bij uitspraak van 26 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.G.M. Abeln, advocaat te Groningen, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. H.K.M. Timmermans en mr. M.E.H. Vos-Nijp, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In geschil is of de CSG terecht heeft aangenomen dat [appellant] een eigen aandeel heeft gehad in het geweldsmisdrijf.
Voorgeschiedenis
2. Op 21 mei 2019 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds.
3. [appellant] is op 28 mei 2018 het slachtoffer is geworden van een steekincident, in de context van een burenruzie. Daarbij heeft hij steekwonden in borst en buik en psychisch letsel heeft opgelopen.
4. Op 30 mei 2019 heeft [appellant] aangifte gedaan. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2018 is de dader veroordeeld voor zware mishandeling.
5. Bij besluit van 4 februari 2022 heeft de CSG aan [appellant] een uitkering van € 5.000,00 toegekend. De CSG heeft het letsel van [appellant] ingedeeld in letselcategorie 4 van de Letsellijst onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur. De CSG heeft onder verwijzing naar het vonnis een korting van 50% toegepast, omdat [appellant] een eigen aandeel heeft gehad in de aanleiding van het misdrijf.
6. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard omdat de CSG ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de proceskosten in bezwaar van [appellant] te vergoeden. De rechtbank heeft het besluit van 4 februari 2022 in zoverre vernietigd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] een eigen aandeel had in het geweldsmisdrijf en de CSG daarom in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [appellant] 50% van de uitkering toe te kennen.
Het betoog in hoger beroep
7. [appellant] heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Wettelijk kader en beleid
8. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg:
"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
Artikel 5: "Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen."
9. De CSG heeft op dit punt beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2894). 10. Volgens hoofdstuk C.1 van de Beleidsbundel (versie 1 augustus 2021) kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden bepaald, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Dit wordt het eigen aandeel van het slachtoffer genoemd en staat in artikel 5 van de Wsg.
11. Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat de CSG na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt het of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
12. Als sprake is van een eigen aandeel, kan de CSG een aanvraag volledig afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Als het Schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan het 25%, 50% of 75% toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.
Als het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, en de dader hierop een gelijkwaardige reactie heeft gegeven (dus geen disproportioneel geweld van de dader), dan wijst het Schadefonds een aanvraag volledig af. Als het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt is dan dat 50% van de uitkering wordt toegekend.
Het vonnis van de strafrechter
13. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft in het vonnis van 22 oktober 2018 het volgende overwogen:
"De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Verdachte is op de bewuste dag, uitgelokt door het gedrag van aangever, naar buiten gegaan en heeft aangever aangesproken op zijn gedrag. Aangever heeft verdachte vervolgens een duw gegeven, waardoor verdachte op de grond is gevallen. Nadat hij is opgestaan is verdachte, zo blijkt uit de verklaring van [getuige A], naar aangever gelopen en heeft aangever een klap gegeven. Daarna is door zowel verdachte als aangever geslagen. Ook de partner van verdachte heeft zich in het gevecht gemengd, waarbij zij aangever heeft geslagen en aangever haar ook heeft geslagen. Verdachte heeft aangever daarna gestoken met de spanningzoeker.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij boos werd toen er werd geslagen door aangever en dat hij, hoewel hij misschien weg had kunnen gaan uit de situatie, het niet over zijn kant wilde laten gaan.
Hoewel de eerste geweldshandeling is verricht door aangever, hetgeen als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte kan worden aangemerkt, blijkt de rechtbank uit het voorgaande dat verdachte zich daarna had kunnen en moeten onttrekken aan de situatie. In plaats daarvan heeft hij ervoor gekozen zelf de confrontatie weer aan te gaan en daarbij een eerste klap uit te delen. Deze reactie van verdachte en zijn daarop volgende handelingen waren niet geboden ter noodzakelijke verdediging van zichzelf of zijn partner, en moeten naar het oordeel van de rechtbank als aanvallend worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en verwerpt het verweer van de raadsman."
Oordeel van de Afdeling
14. De CSG heeft onder verwijzing naar het vonnis van de strafrechter, het strafdossier, waaronder de processen-verbaal van de politieverhoren van [appellant] en de dader en de diverse getuigenverklaringen van [getuige A] van 28 mei 2018 en van de [getuige B] van 30 mei 2018 kunnen oordelen dat [appellant] de eerste geweldshandeling heeft verricht.
15. Anders dan [appellant] betoogt, mocht de CSG uitgaan van de weergave van de feiten in het vonnis van de strafrechter. In de Memorie van Toelichting bij de Wsg (Kamerstukken II, 1972, 12 131, nr. 3, blz. 5) is vermeld dat de CSG in de regel niet zal behoeven - en ook niet behoren - te treden in een nieuw onderzoek van de feiten waarvan uit het vonnis van de rechter blijkt. Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1283, onder 10. Daarbij komt dat [appellant] desgevraagd op de zitting niet kenbaar heeft gemaakt waar de CSG extra onderzoek naar had moeten doen. Voor zover [appellant] betoogt dat het vonnis niet klopt omdat hij volgens hem niet als eerste geweld heeft gebruikt, vindt dit geen ondersteuning in de feiten die zich in het strafdossier bevinden, waaronder de getuigenverklaringen. De CSG heeft gelet op het voorgaande tot het oordeel kunnen komen dat [appellant] een eigen aandeel had in een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en dat een korting van 50% in het geval van [appellant] passend is. 16. Voor zover [appellant] betoogt dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen en die de CSG aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken, overweegt de Afdeling dat in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding bestaat om tot die conclusie te komen. Uit het betoog van [appellant] blijkt niet van bijzondere omstandigheden die de CSG niet bij haar beoordeling heeft betrokken of die rechtvaardigen dat een uitzondering op het uitgangspunt in het beleid van de CSG wordt gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de CSG tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen aanleiding bestaat om de korting van 50% wegens eigen aandeel achterwege te laten.
17. Hoewel in het bestuursrecht aansluiting wordt gezocht bij het burgerlijk schadevergoedingsrecht (zie de uitspraak van 23 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3063, onder 6.2), is in het geval van [appellant] en anders dan hij heeft aangevoerd, artikel 6:101 van het BW niet van toepassing. De Afdeling betrekt hierbij dat een uitkering uit het schadefonds geen volledige schadevergoeding is, maar een uitkering is die gebaseerd is op solidariteit van de samenleving met een slachtoffer van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Daarbij zijn de uitgangspunten voor de billijkheidsafweging van de CSG in het beleid van de CSG neergelegd, en dit beleid is, gelet op wat is overwogen onder 20, niet onredelijk. 18. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
19. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd, voor zover aangevallen.
20. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
299-1067