ECLI:NL:RVS:2024:3340

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
202304105/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 17 mei 2023 afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Vries, heeft tegen deze afwijzing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. De rechtbank verklaarde het beroep op 23 juni 2023 ongegrond, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 augustus 2024 geoordeeld dat de werkwijze van de minister, waarbij asielaanvragen van vreemdelingen als kennelijk ongegrond worden afgewezen wanneer zij zonder geldige reden niet verschijnen voor het nader gehoor, niet in overeenstemming is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd.

De Raad van State heeft bepaald dat de minister een nieuw besluit op de asielaanvraag moet nemen, waarbij hij moet onderzoeken of de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld of inhoudelijk moet worden behandeld. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202304105/1/V2
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 juni 2023 in zaak nr. NL23.14841 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Vries, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2604, is de Afdeling ingegaan op de werkwijze van de minister waarbij de minister asielaanvragen van vreemdelingen afwijst als kennelijk ongegrond als die vreemdelingen zonder geldige reden niet zijn verschenen voor het nader gehoor, terwijl zij daarvoor wel zijn uitgenodigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat voor die werkwijze geen grondslag bestaat in de Vw 2000. Hieruit volgt dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 17 mei 2023 wordt vernietigd. De minister moet een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen en daarbij onderzoeken of de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld of inhoudelijk moet worden behandeld. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 juni 2023 in zaak nr. NL23.14841;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 17 mei 2023, V-[…];
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
915-1048