ECLI:NL:RVS:2024:3340
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 17 mei 2023 afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Vries, heeft tegen deze afwijzing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. De rechtbank verklaarde het beroep op 23 juni 2023 ongegrond, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 augustus 2024 geoordeeld dat de werkwijze van de minister, waarbij asielaanvragen van vreemdelingen als kennelijk ongegrond worden afgewezen wanneer zij zonder geldige reden niet verschijnen voor het nader gehoor, niet in overeenstemming is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd.
De Raad van State heeft bepaald dat de minister een nieuw besluit op de asielaanvraag moet nemen, waarbij hij moet onderzoeken of de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld of inhoudelijk moet worden behandeld. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.