ECLI:NL:RVS:2024:403
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat het recht op bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG, ook wel de Richtlijn Tijdelijke Bescherming genoemd, en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling ging in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 5 februari 2024 geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de genoemde datum. De Afdeling oordeelde dat de tijdelijke bescherming krachtens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geboden is en dat de staatssecretaris zich aan deze richtlijn moet houden. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van 18 augustus 2023 werd ook vernietigd. De Afdeling stelde dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling van rechtswege eindigt op 4 maart 2024 en dat het aan de staatssecretaris is om te bepalen hoe hij dit aan de vreemdeling meedeelt. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.