ECLI:NL:RVS:2024:409
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het besluit, genomen op 23 augustus 2023, bepaalde dat het recht op bescherming van de vreemdeling op 4 september 2023 zou eindigen, gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG, ook wel de Richtlijn Tijdelijke Bescherming genoemd. De rechtbank Den Haag had eerder, op 21 november 2023, het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard.
De Raad van State oordeelde dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hadden ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de genoemde datum. De tijdelijke bescherming is namelijk geboden op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de beëindiging daarvan moet aansluiten bij de voorwaarden van deze richtlijn. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en verklaarde het hoger beroep gegrond.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris werd eveneens vernietigd. De Afdeling stelde vast dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. N. Tibold, griffier.