ECLI:NL:RVS:2024:4311

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
202400506/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was ingediend op 2 februari 2023, maar de minister van Asiel en Migratie had tot 27 juni 2024 geen besluit genomen. De rechtbank had eerder, op 21 augustus 2023, het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De minister had op het moment van de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit genomen, maar heeft dit later wel gedaan. De Afdeling overweegt dat de minister de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn. Dit leidt tot de conclusie dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld.

De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. De Afdeling heeft een wegingsfactor van 0,5 toegepast, omdat het hoger beroep uitsluitend betrekking had op het niet tijdig nemen van het besluit op de asielaanvraag. De beslissing van de Afdeling is op 25 oktober 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202400506/1/V1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 december 2023 in zaak nr. NL23.23796 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 21 augustus 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling afgewezen.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 2 februari 2023. Dat heeft de minister bij het besluit van 27 juni 2024 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van het besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 27 juni 2024
4.       De minister heeft in het besluit van 27 juni 2024 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling laten weten dat hij hier geen beroep tegen wil instellen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Lange
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024
999