ECLI:NL:RVS:2024:4335

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
202404121/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J.M. Ristra-Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de verzoeker, een vreemdeling, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2024. De verzoeker heeft echter het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak een aanvullend stuk ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de verzoeker recht heeft op proceskostenvergoeding indien de minister aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door toedoen van de minister is vervallen. In dit geval heeft de minister op 30 september 2024 een aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning asiel ingewilligd. De Afdeling heeft eerder prejudiciële vragen gesteld over de verlenging van de beslistermijn door de minister, maar concludeert dat de minister de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd.

Gezien het feit dat de minister binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit heeft genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. Het verzoek van de vreemdeling wordt dan ook afgewezen. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer van de Raad van State, waarbij mr. M.J.M. Ristra-Peeters de uitspraak heeft vastgesteld in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.

Uitspraak

202404121/1/V1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Berger, advocaat te Zwolle, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 10 juni 2024, in zaak nr. NL24.13906.
Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1).
2.       De minister heeft bij besluit van 30 september 2024 een aanvraag van verzoeker van 10 augustus 2023 om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125 en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, prejudiciële vragen gesteld over de vraag of de minister met WBV 2022/22 en WBV 2023/3 de beslistermijn met negen maanden heeft mogen verlengen. Op deze prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de uitspraak van 8 november 2023 onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2023/3 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft binnen een termijn van vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       Het verzoek dient te worden afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Lange
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024
999