ECLI:NL:RVS:2024:4335
Raad van State
- Hoger beroep
- M.J.M. Ristra-Peeters
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de verzoeker, een vreemdeling, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2024. De verzoeker heeft echter het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak een aanvullend stuk ingediend.
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de verzoeker recht heeft op proceskostenvergoeding indien de minister aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door toedoen van de minister is vervallen. In dit geval heeft de minister op 30 september 2024 een aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning asiel ingewilligd. De Afdeling heeft eerder prejudiciële vragen gesteld over de verlenging van de beslistermijn door de minister, maar concludeert dat de minister de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd.
Gezien het feit dat de minister binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit heeft genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. Het verzoek van de vreemdeling wordt dan ook afgewezen. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer van de Raad van State, waarbij mr. M.J.M. Ristra-Peeters de uitspraak heeft vastgesteld in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.