ECLI:NL:RVS:2024:4336
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 augustus 2023 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 maart 2022 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdelingen op 17 februari 2023 ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerste grief van de vreemdelingen niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De grief bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. In de tweede grief klagen de vreemdelingen over de belangenafweging van de minister in het kader van artikel 8 van het EVRM. De Raad van State oordeelt dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen de vreemdelingen en hun referent. De minister heeft alle relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken en hoefde daarom geen belangenafweging te maken.
Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.