ECLI:NL:RVS:2024:4339
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen inreisverbod en bewaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen besluiten van 19 juli 2024, waarin hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, een inreisverbod werd uitgevaardigd en hij in bewaring werd gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 2 augustus 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 9 september 2024, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was behandeld.
De Afdeling heeft ook ambtshalve geen reden gezien om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.