202404358/1/V1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling], mede voor haar kinderen,
appellante,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat in Zwolle, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 juni 2024 in zaak nr. NL23.39522.
De minister van Asiel en Migratie heeft nadere stukken ingediend.
De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
Overwegingen
Het verzoek om een proceskostenveroordeling
1. De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan de vreemdeling is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1). 2. De minister heeft bij besluiten van 31 juli 2024 aanvragen van de moeder, mede voor haar minderjarige dochter en haar inmiddels meerderjarige zoon, om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. Deze asielaanvragen zijn op 16 september 2022 ingediend. Partijen zijn het erover eens dat Nederland op 21 april 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling ervan.
Op de door de Afdeling in de uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De minister heeft na meer dan vijftien maanden besluiten genomen, ongeacht op welke van de hiervoor genoemde data de beslistermijn is gaan lopen. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 of WBV 2023/3, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 3. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van besluiten op de asielaanvragen. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
De besluiten van 31 juli 2024
4. De minister is in de besluiten van 31 juli 2024 geheel aan de aanvragen van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft niet laten weten het niet eens te zijn met deze besluiten. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024
966