202307136/1/V6.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2023 in zaak nr. 22/1734 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2022 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. El-Sharkawi, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Laros, zijn verschenen. Verder is M. Fayez als tolk verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. Ten tijde van de besluitvorming stond namelijk een strafzaak over een misdrijf tegen hem open wegens verdenking van rijden onder invloed (artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, onderdelen 2 en 3, van de Wegenverkeerswet 1994). Volgens de staatssecretaris doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat hij in afwijking van het beleid in de Handleiding RWN het Nederlanderschap aan [appellant] zou moeten verlenen.
2.1. De politierechter heeft [appellant] op 21 oktober 2022 veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 650,00, subsidiair dertien dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie maanden. Tegen dit vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft in deze procedure een mondeling arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 mei 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter heeft vernietigd en [appellant] heeft veroordeeld tot een geldboete van € 650,00, subsidiair dertien dagen hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten tijde van het besluit nog een strafzaak openstond tegen [appellant] en dat deze ziet op een misdrijf. Uit de Handleiding RWN, paragraaf 1 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, volgt dat daarmee sprake is van een serieuze verdenking dat [appellant] een misdrijf heeft gepleegd waarop een sanctie kan volgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris daarom aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen dat er ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar oplevert voor de openbare orde. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat de strafrechter inmiddels een vonnis heeft gewezen, dit niet anders maakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van het beleid af te wijken. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit niet onevenredig is en dat de door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3296, niet op zijn situatie van toepassing is, omdat deze uitspraak ziet op taakstraffen. Hoger beroep en beoordeling
4. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris en de rechtbank ten onrechte zijn verzoek hebben genegeerd om de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van (het door hem ingestelde hoger beroep in) de strafzaak. Hij voert aan dat het hoger beroep in de strafzaak ten tijde van de beroepsprocedure nog openstond en dat de verwachting was dat het gerechtshof Den Haag het vonnis van de politierechter van 21 oktober 2022 zou vernietigen.
4.1. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog. De staatssecretaris is immers in de besluiten van 8 november 2021 en 25 februari 2022 gemotiveerd op zijn verzoek ingegaan en heeft onder meer gewezen op het telefonisch contact dat hij op 29 september 2021 en 15 februari 2022 heeft gehad met het Openbaar Ministerie. Daaruit volgde dat bij het Openbaar Ministerie op dat moment nog niet bekend was wanneer de politierechter een beslissing zou nemen over de strafzaak van [appellant]. Alleen al hierom heeft de staatssecretaris niet onzorgvuldig gehandeld door de uitkomst van de strafzaak niet af te wachten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1370, onder 3.1). Uit het dossier blijkt verder niet dat [appellant] de rechtbank heeft verzocht om de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het door hem ingestelde hoger beroep in de strafzaak en hij heeft dit in hoger beroep ook niet gestaafd met stukken. De rechtbank heeft hier dan ook niet op kunnen ingaan. 4.2. Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de opgelegde geldboete van € 650,00 onvoldoende is voor het aannemen van ernstige vermoedens dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Uit de Handleiding RWN, paragrafen 1 en 4 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, volgt namelijk dat de staatssecretaris een verzoek om naturalisatie afwijst, indien op het moment van indiening van het verzoek of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Het peilmoment voor de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan dat een verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde, is het verzoek om naturalisatie of de beslissing daarop. Dat het gerechtshof Den Haag [appellant] bij mondeling arrest van 27 mei 2024 heeft veroordeeld tot een geldboete van € 650,00, neemt dan ook niet weg dat ten tijde van de besluitvorming ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar vormde voor de openbare orde. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3942, onder 3.5. 5.1. Het betoog slaagt niet.
6. Ten slotte betoogt [appellant] dat de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 van toepassing is op zijn situatie en dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Deze betogen behoeven geen bespreking meer, omdat [appellant] deze op de zitting bij de Afdeling heeft ingetrokken.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Overeem, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Overeem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
899-1061
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 9
1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien:
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;
[…]
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap
Toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a (ten tijde van het besluit)
Paragraaf 1 Samenvatting openbare-ordebeleid
Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat de naturalisatie of optie wordt geweigerd, als:
[…]
3. er op het moment van indiening van het verzoek/afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen (zie onder 4). Met sanctie wordt niet alleen bedoeld iedere straf als bedoeld in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld een geldboete, taak-, bijkomende of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of Openbaar Ministerie (OM) opgelegde boetes). Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden is afwijking van het onderstaande mogelijk. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, als:
a. tegen de vreemdeling proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;
b. tegen de vreemdeling een strafzaak wegens misdrijf openstaat;
c. de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of
d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis;
[…]
Paragraaf 4 Afwijzing als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen
De woorden ‘ernstige vermoedens’ in het onderhavige artikellid geven aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de vreemdeling al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen.
Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) of een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten. De vreemdeling mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van een misdrijf irrelevant is. De wet bepaalt immers dat weigering van naturalisatie of optie moet plaatsvinden, als op grond van het gedrag van de vreemdeling ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Als naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, zal dat bij de verdere behandeling van de naturalisatie- of optieprocedure worden betrokken.
Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens een misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit de informatie verkregen via de bevraging om inlichtingen uit Basisvoorziening Informatie - Integrale Bevraging (BVI-IB) van de Nationale Politie) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van een misdrijf.
[…]