ECLI:NL:RVS:2024:4795
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 8 oktober 2024 besloten om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 1 november 2024 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep betreft een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 november 2024.